ECLI:NL:RBARN:2002:AE2886

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nrs.: AWB 02/690 en AWB 02/691
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F.H. De Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van monumentenvergunning en beoordeling van bouwvergunning in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 12 april 2002, zijn de beroepen van Stichting voor Heemkunde in de gemeente Renkum en Provinciale Commissie Gelderland Bond Heemschut gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum van 12 februari 2002 vernietigd, voor zover deze besluiten de bezwaren tegen de monumentenvergunning ongegrond verklaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de van rechtswege verleende monumentenvergunning van 10 september 2001 moet worden herroepen en dat de gemeente Renkum het door de eisers betaalde griffierecht van € 218,-- moet vergoeden.

De zaak begon met een aanvraag van Stichting Airlift voor een bouwvergunning voor het vergroten van een museum aan de Utrechtseweg 232 te Oosterbeek. De gemeente Renkum verleende op 12 september 2001 een bouwvergunning en een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988. Echter, de eisers maakten bezwaar tegen deze besluiten. De rechtbank heeft de procedure en de relevante wetgeving, waaronder de Monumentenwet 1988, grondig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet op de juiste wijze was aangevraagd en dat de wettelijke voorschriften niet in acht waren genomen.

De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten niet de rechterlijke toetsing konden doorstaan, omdat er geen rechtens te noemen belang was bij de vernietiging van de onderdelen van de besluiten die betrekking hadden op de bouwvergunning. De rechtbank heeft de bezwaren van de eisers gegrond verklaard en de monumentenvergunning herroepen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Monumentenwet. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures bij het aanvragen van vergunningen en de noodzaak voor gemeenten om deze procedures zorgvuldig te hanteren.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nrs.: AWB 02/690 en AWB 02/691
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
1. Stichting voor Heemkunde in de gemeente Renkum,
gevestigd te Renkum;
2. Provinciale Commissie Gelderland Bond Heemschut,
gevestigd te Ede;
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder,
alsmede
Stichting Airlift
gevestigd te Renkum, partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 12 februari 2002.
2. Procesverloop
Bij schrijven van 19 januari 2001, heeft Stichting Airlift (verder: belanghebbende) bouwvergunning gevraagd voor het vergroten van een museum met een lifinstallatie aan de Utrechtseweg 232 te Oosterbeek.
Op 12 september 2001 heeft verweerder door een publicatie in een plaatselijk huis-aan-huisblad bekendgemaakt dat aan belanghebbende (van rechtswege) een bouwvergunning alsmede een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 is verleend.
Bij brieven van 15 september 2001 en 17 september 2001 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder besloten om de bezwaren gericht tegen de bouwvergunning aan te houden tot het moment dat sprake zal zijn van een bouwvergunning en heeft verweerder de bezwaren, gericht tegen de van rechtswege verleende vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brieven van 23 maart 2002 en 27 maart 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 11 april 2002. Eisers hebben zich aldaar doen vertegenwoordigen door drs.W. Wolters. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G. Paling en M.R. Lassche, ambtenaren van de gemeente. Zijdens belanghebbende zijn verschenen A, B, en C.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of de bestreden besluiten de rechterlijke toetsing kunnen doorstaan.
De rechtbank stelt allereerst vast - hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is - dat het onderhavige bouwplan ziet op het wijzigen van een rijksmonument, waarvoor ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 vergunning is vereist.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de bestreden besluiten, voor zover daarin de tegen de bouwvergunning gerichte bezwaren zijn aangehouden tot het moment dat sprake zal zijn van een bouwvergunning, moeten worden beschouwd als een herroeping van de bekendmaking van 12 september 2001 dat bouwvergunning is verleend. Nu van een bouwvergunning geen sprake meer is, hebben eisers geen rechtens te noemen belang bij vernietiging van de desbetreffende onderdelen van de bestreden besluiten en behoeven deze besluiten naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen inhoudelijke bespreking.
Met betrekking tot de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of een vergunning (van rechtswege) aan belanghebbende is verleend.
De rechtbank overweegt in dat kader dat een vergunning alleen kan ontstaan indien daartoe een aanvraag is ingediend. Vast staat echter dat belanghebbende geen aanvraag om vergunning ingevolge artikel 11 van Monumentenwet 1988 heeft ingediend en heeft volstaan met het indienen van een aanvraag om bouwvergunning.
Voorts wordt vastgesteld dat het merendeel van de wettelijke voorschriften die ten aanzien van een aanvraag om monumentenvergunning gelden, niet in acht is genomen. Zo is geen uitvoering gegeven aan artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, op grond waarvan, voor zover hier relevant, een aanvraag om vergunning voor een ieder ter inzage wordt gelegd en de burgemeester daarvan op de gebruikelijke wijze kennisgeving doet onder vermelding van de mogelijkheid om binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders. De rechtbank is voorts niet gebleken dat artikel 15 van de Monumentenverordening 1998, op grond waarvan een aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument ter advisering aan de gemeentelijke monumentencommissie moet worden voorgelegd, toepassing heeft gevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien het voorgaande niet staande worden gehouden dat een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 is aangevraagd, noch dat de aanvraag om bouwvergunning (mede) als een zodanige aanvraag heeft te gelden. De enkele omstandigheid dat verweerder de aanvraag overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 ter advisering aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft voorgelegd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Zulks geldt te meer nu verweerder bij brieven van 19 maart 2001, 25 juni 2001 en 20 augustus 2001 aan eisers kenbaar heeft gemaakt dat de procedure met betrekking tot een monumentenvergunning naar zijn mening nog niet was gestart.
In de gegeven omstandigheden moet dan ook worden geoordeeld dat geen vergunning van rechtswege als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, van de Monumentenwet 1988 is ontstaan.
De beroepen zijn mitsdien gegrond. De bestreden besluiten komen in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal voorts uit een oogpunt van proceseconomie met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de bezwaren van eisers gegrond te verklaren en de van rechtswege verleende monumentenvergunning van 10 september 2001 te herroepen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. Wel dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:74 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van verweerder van 12 februari 2002, voor zover daarin de bezwaren, gericht tegen de monumentenvergunning ongegrond zijn verklaard;
- verklaart deze bezwaren van eisers gegrond;
- herroept de van rechtswege verleende monumentenvergunning van 10 september 2001;
- bepaalt dat de gemeente Renkum aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 218,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. De Vries, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2002, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.