Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 90257 / KG ZA 02-514
Datum uitspraak: 15 augustus 2002
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 15 augustus 2002,
procureur mr.drs. V.N. van Waterschoot,
[gedaagde],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedaagde, verschenen zonder raadsman.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagde] ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en na eiswijziging gevorderd zoals hierna -kort- is weergegeven. [gedaagde] heeft zich niet verzet tegen de wijziging van eis, wel heeft hij geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De raadsman van [eiser] heeft de zaak bepleit (grotendeels) overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie. Daarbij heeft hij producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd tegen het gevorderde. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin na de zitting op 15 augustus 2002 op diezelfde dag vonnis gewezen. De motivering van de beslissing in dat vonnis wordt hierna gegeven.
1. [eiser] is [functie] politie in [adres]. In die hoedanigheid was [eiser] op [datum] in Bennekom betrokken bij het afzetten van een weg, naar aanleiding van een verkeersongeval.
2. [gedaagde], geboren in [Z], leidt al een aantal jaren een zwervend bestaan in Nederland. Van hem is geen vaste woon- of verbijfplaats bekend. [gedaagde] is bij de politie bekend van diverse strafrechterlijke delicten. De politie heeft het ernstige vermoeden dat [gedaagde] drugsverslaafd is.
3. In het kader van zijn hiervoor onder 1 vermelde werkzaamheden, heeft [eiser] [gedaagde], die richting de onder 1 genoemde wegafzetting kwam aanlopen met een metalen staaf/fietsstandaard, er op gewezen dat hij om de wegafzetting heen moest lopen. Na een handgemeen dat daarop volgende, heeft [eiser] op zijn linkerarm een bloedende wond geconstateerd. [gedaagde] is vervolgens aangehouden en in verzekering gesteld.
4. Na wijziging van eis vordert [eiser], kort weergegeven: veroordeling van [gedaagde] medewerking te verlenen aan een onderzoek van zijn bloed op de aanwezigheid van het HIV-virus, hepatitis-B en hepatitis-C, zulks met verlening van machtiging aan [eiser] om zonodig met behulp van de sterke arm nakoming van de veroordeling af te dwingen. Ten slotte vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] heeft tegen het gevorderde verweer gevoerd, waarop hierna -voor zover nodig- zal worden ingegaan.
De motivering van de beslissing
5. [eiser] stelt dat [gedaagde], vermoedelijk omdat hij onder invloed van drugs was, niet reageerde op de aanwijzing van [eiser] om langs de hiervoor genoemde wegafzetting heen te lopen. Volgens [eiser] ontstond er een handgemeen tussen hem en [gedaagde], waarbij [gedaagde] zwaaidende bewegingen maakte met de ijzeren staaf/fietsstandaard, toen [eiser] [gedaagde] benaderde om hem er nogmaals op te wijzen dat hij niet door de wegafzetting heen mocht lopen. Een collega van [eiser], Quint, die met [eiser] betrokken was bij de afzetting van de weg, heeft volgens [eiser] hem er op gewezen dat [gedaagde] zou kunnen bijten, omdat Quint zelf al eens door [gedaagde] was gebeten. [eiser] stelt verder dat hij, hoewel hij er toen op bedacht was dat [gedaagde] zou kunnen bijten, niet heeft kunnen voorkomen dat [gedaagde] hem tot bloedens toe in de linkerarm heeft gebeten in het handgemeen waarin hij met [gedaagde] verwikkeld was geraakt. Omdat [eiser] vermoedt dat [gedaagde] drugsverslaafd is, is [eiser] bang dat hij als gevolg van de door [gedaagde] toegebrachte bijtwond mogelijk geïnfecteerd is met het HIV-virus, hepatitis B en/of C. Om zo gauw mogelijk een einde te maken aan de angst voor en onzekerheid over een mogelijke besmetting, wil [eiser] het bloed van [gedaagde] onderzocht hebben. Volgens [eiser] heeft het gelet op de zogenoemde "window-fase" van 6 maanden namelijk geen zin om nu zijn eigen bloed te laten onderzoeken en hij wil niet zo lang in angst en onzekerheid moeten verkeren.
6. De ontkenning van [gedaagde] ter zitting dat hij op [datum] bij de genoemde wegafzetting was, en dat tussen hem en [eiser] een handgemeen is voorgevallen, laat staan dat hij [eiser] heeft gebeten, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig, gelet op het overgelegde proces-verbaal van aanhouding, dat zeer gedetailleerd weergeeft wat er is voorgevallen. De voorzieningenrechter vindt het dan ook aannemelijk dat [gedaagde] de door [eiser] ter zitting getoonde bijtwond in zijn linkerarm, heeft toegebracht. Evenzo acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat [gedaagde] drugsverslaafd is en dat het niet uitgesloten is dat [gedaagde] besmet is met het HIV-virus, hepatitis B en/of C.
7. Gelet op het dodelijke gevaar van besmetting, heeft [eiser] er groot belang bij zo snel mogelijk te weten of hij geïnfecteerd is geraakt. Omdat bloedonderzoek op korte termijn bij [eiser] zelf er in ieder geval niet, en -gelet op het feit dat dat aannemelijk is dat [gedaagde] [eiser] heeft gebeten en [gedaagde] zelf mogelijk besmet is- bloedonderzoek op korte termijn bij [gedaagde] er mogelijk wel toe kan bijdragen dat [eiser] snel weet of hij besmet is geraakt, en omdat [gedaagde] -er voorshands van uitgaande dat hij [eiser] heeft gebeten- zelf de lichamelijke integriteit van [eiser] heeft aangetast, moet het belang dat [gedaagde] heeft bij zijn grondrecht, te weten dat zijn lichamelijke integriteit niet middels een verplicht bloedonderzoek wordt aangetast, kleiner worden geacht dan het belang dat [eiser] heeft bij het door [gedaagde] verplicht ondergaan van een bloedonderzoek. Mitsdien zal [gedaagde] daartoe worden veroordeeld.
8. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat de detentie van [gedaagde] mogelijk op zeer korte termijn na de zittting van dit kort geding zal worden opgeheven en dat [gedaagde], die een zwervend bestaan leidt, dan niet of zeer moeilijk getraceerd kan worden, om hem op korte termijn een bloedonderzoek te laten ondergaan. Om die reden heeft de voorzieningenrechter na de zitting in dit kort geding op 15 augustus 2002 op die zelfde dag vonnis gewezen met daarin de hierna te melden veroordeling, zodat [gedaagde] nog tijdens zijn detentie een bloedonderzoek zal kunnen ondergaan.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De voorzieningenrechter heeft op 15 augustus 2002 in dit kort geding bij vonnis de navolgende beslissing genomen:
veroordeelt [gedaagde] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van zijn bloed op de aanwezigheid van het HIV-virus, hepatitis-B en hepatitis-C, te ondergaan bij de GG&GD te Arnhem, danwel bij enig andere tot dit onderzoek bevoegde instantie of arts;
machtigt [eiser] om zonodig met behulp van de sterke arm de bovenvermelde veroordeling ten uitvoer te doen leggen;
bepaalt dat de instantie of arts die het bloedonderzoek heeft uitgevoerd, binnen 2 dagen na het bekend worden van de uitslag van het onderzoek, die uitslag mededeelt aan de raadsman van [eiser];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig op de minuut;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 270,56 voor verschotten (€ 193,00 wegens griffierecht en € 77,56 wegens exploit van dagvaarding) en op € 703,36 voor salaris procureur;
weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis, met daarin de motivering van de beslissing in het vonnis van 15 augustus 2002, is gewezen door mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde.