ECLI:NL:RBARN:2002:AE8595

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 02/1573 (hoofdzaak) AWB 02/1574 (vovv)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor verwijdering van ophoging en straalgrit op perceel te Heerewaarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 7 oktober 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van De Kleijn Handel en Exploitatie BV. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasdriel, waarin zij werd opgedragen om binnen vier maanden een ophoging op haar perceel te verwijderen, met een dreiging van een dwangsom van fl. 5000,-- per dag. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekster geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. Dit kwam voort uit het feit dat de opgelegde dwangsom inmiddels tot het maximum was verbeurd, waardoor de verzoekster niet langer een dwangsom kon verbeuren voor het niet voldoen aan de lastgeving. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 218,- aan haar wordt gerestitueerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de voorzieningenrechter de situatie ex tunc heeft beoordeeld, maar in dit geval een uitzondering maakte vanwege het procesbelang.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 02/1573 (hoofdzaak)
AWB 02/1574 (vovv)
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
De Kleijn Handel en Exploitatie BV, gevestigd te Heerewaarden, verzoekster,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.
alsmede
de Stichting "dorp en landschap Bommelerwaard", gevestigd te Brakel, partij ex artikel 8:26 van de Awb (verder: derde-belanghebbende)
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2001 heeft verweerder verzoekster onder oplegging van een last onder dwangsom aangeschreven om binnen vier maanden na verzenddatum van dit besluit over te gaan tot het verwijderen van de aangebrachte ophoging op het perceel gelegen aan de westkant van het industrieterrein "De Hogewaard", kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie C, nr.2129 te Heerewaarden, op straffe van verbeurdverklaring van een dwangsom van fl. 5000,-- per dag gedurende welke niet aan deze lastgeving is voldaan, met een maximum van fl. 500.000,-
Tegen dit besluit is namens verzoekster op 2 november 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard en de lastgeving gehandhaafd, met de toevoeging dat onder verwijdering van de ophoging tevens dient te worden begrepen de verwijdering van het op het perceel aanwezige straalgrit(-afval). Tevens heeft verweerder de begunstigingstermijn aangepast tot 18 februari 2002.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij beroepschrift van 29 januari 2002 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 maart 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit was gericht tegen de last tot het verwijderen van het op het perceel aanwezige straalgrit(-afval), bepaald dat het beroepschrift in zoverre ter verdere behandeling als bezwaar aan verweerder wordt doorgezonden en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Het als bezwaar doorgezonden deel van het beroepschrift -betreffende het straalgrit(-afval)- is behandeld tijdens de hoorzitting van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 22 april 2002, waarna deze commissie aan verweerder advies heeft uitgebracht, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren.
Bij besluit van 14 mei 2002, verzonden 14 juni 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster conform het advies van de commissie ongegrond verklaard en de lastgeving gehandhaafd, onder verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 januari 2003.
Tegen dit besluit heeft mr. R.E.G. Lichtenberg, verbonden aan Royal Haskoning te Nijmegen, namens verzoekster bij beroepschrift van 24 juli 2002 beroep ingesteld. Bij schrijven van gelijke datum is tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van de opgelegde last onder dwangsom.
Van de zijde van verweerder is op 20 augustus 2002 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2002, waar verzoekster zich heeft doen vertegenwoordigen door H.L.M. van Boxtel, bijgestaan door gemachtigde mr. Lichtenberg, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.J. Vogel, werkzaam bij verweerders gemeente. Voorts is derde-belanghebbende verschenen, vertegenwoordigd door J.L.H. Beyaert en G.B Smit.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat laatstbedoelde situatie zich in onderhavige zaak voordoet.
Ten aanzien van de hoofdzaak
In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Vooreerst merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder bij besluit van 18 december 2001 de lastgeving heeft uitgebreid met het verwijderen van het op het perceel aanwezige straalgrit(-afval), zonder dat hij daarbij de hoogte van de vastgestelde dwangsom heeft gewijzigd. Ook in het thans bestreden besluit -dat (enkel) strekt tot het verwijderen van het straalgrit(-afval)- heeft verweerder geen afzonderlijke dwangsom(maximum) vastgesteld. Zulks brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat de (in het besluit van 20 september 2001) opgenomen dwangsom van fl. 5000,-- per dag gedurende welke niet aan de lastgeving is voldaan, met een maximum van fl. 500.000,-- heeft te gelden voor zowel de last tot het verwijderen van de ophoging (met zwarte grond) als de last tot het verwijderen van het straalgrit.
In dit verband is van belang vast te stellen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2002 uitspraak heeft gedaan in het door verzoekster ingestelde hoger beroep ter zake van het verwijderen van de zwarte grond, waarbij de uitspraak van de rechtbank van 7 maart 2002, strekkende tot ongegrondverklaring van het beroep, is bevestigd.
Ter zitting is namens verweerder medegedeeld dat verzoekster de zwarte grond inmiddels heeft verwijderd, doch dat deze verwijdering eerst heeft plaatsgevonden nadat voormelde dwangsom tot het maximum verbeurd is geraakt.
De voorzieningenrechter ziet zich thans voor de vraag gesteld of deze feitelijke ontwikkeling consequenties heeft voor (de beoordeling van) het besluit thans in geschil. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Voorop moet worden gesteld dat de rechterlijke toetsing van een besluit in de regel ex tunc geschiedt waardoor geen rekening kan (en mag) worden gehouden met feiten en omstandigheden welke zich eerst na de bekendmaking van het bestreden besluit hebben voorgedaan. Zulks vindt evenwel uitzondering indien het de beoordeling van het vereiste procesbelang betreft.
In dit verband is het van belang vast te stellen dat de ter zake van de verwijdering van de zwarte grond opgelegde dwangsom door de uitspraak van de Afdeling niet alleen onherroepelijk is geworden, doch dat deze dwangsom -die zoals hiervoor is vastgesteld mede is opgelegd ter zake van het verwijderen van het op verzoeksters perceel aanwezige straalgrit- inmiddels tot het maximum is verbeurd. Dit heeft tot gevolg dat de dwangsom is uitgewerkt en dat verzoekster -mocht zij geen gehoor geven aan de haar opgelegde last tot het verwijderen van het straalgrit- ter zake niet langer een dwangsom kan verbeuren.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt voorgaande met zich dat aan het besluit thans in geding het rechtsgevolg is komen te ontvallen en dat verzoekster mitsdien geen (proces)belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit.
Het beroep van verzoekster dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorzieningen
Gegeven de hierna weer te geven beslissing in de hoofdzaak, bestaat er in dit geval geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
In verband daarmee acht de voorzieningenrechter termen aanwezig te bepalen dat de het door verzoekster met betrekking tot het verzoek om voorlopige voorziening gestorte griffierecht ten bedrage van € 218,- aan haar wordt gerestitueerd.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
Ten aanzien van de hoofdzaak
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de griffier van de rechtbank het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 218,- aan haar restitueert.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzonden op:
coll: