ECLI:NL:RBARN:2002:AE9845

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 01/1192 AWBZ
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen indicatiebesluit en toekenning van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A. en verweerder OWM Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds U.A. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar niet gericht was tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2001. Eiser had op 17 november 2000 een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (PGB) ingediend, maar het indicatie-orgaan had in zijn brief van 19 december 2000 geen uren geïndiceerd voor het koken van warme maaltijden, omdat eiser gebruik kon maken van een voorliggende voorziening. Eiser maakte bezwaar tegen deze brief, maar de rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke basis was om dit bezwaar als een bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2001 te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en dat het bezwaar door het indicatie-orgaan behandeld moest worden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat verweerder het bezwaar van eiser ter verdere behandeling moest doorsturen naar het indicatie-orgaan. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden begroot. De rechtbank bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: 01/1192 AWBZ
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A. wonende te B., eiser,
en
OWM Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds U.A., gevestigd te Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 mei 2001.
2. Procesverloop
Op 17 november 2000 heeft eiser een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (verder: PGB) ingediend.
Bij brief van 19 december 2000 heeft het Indicatie Orgaan Arnhem (hierna: het indicatie-orgaan) aan eiser meegedeeld dat op 8 december 2000 een zogenaamd indicatiebesluit is vastgesteld. Daarbij zijn geen uren geïndiceerd voor het koken van warme maaltijden, omdat eiser gebruik kan maken van een voorliggende voorziening (koel/vers maaltijden van de SWOA).
Tegen deze brief is namens eiser bij brief, gedateerd op 30 januari 2001, bezwaar gemaakt bij het indicatie-orgaan. De gronden van bezwaar zijn aangevuld bij schrijven van 28 februari 2001 en 19 maart 2001.
Bij besluit van 24 januari 2001 heeft verweerder aan eiser een PGB toegekend voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 in behandeling genomen, als zijnde gericht tegen het besluit van 24 januari 2001.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2001 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 28 juni 2001 beroep ingesteld. Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van 30 juli 2001.
Verweerder heeft op 24 augustus 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 oktober 2002. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, die als informant heeft meegebracht C., een neef van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Vosmeijer, werkzaam voor verweerder.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Het indicatie-orgaan heeft, kennelijk in samenspraak met verweerder, het bezwaar van eiser tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 doorgestuurd naar verweerder en verweerder heeft dit bezwaar in behandeling genomen, als zijnde gericht tegen het besluit van 24 januari 2001.
De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken onjuist is en overweegt daartoe het volgende.
Het bezwaar van eiser tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 is niet gericht tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2001. Uit de stukken blijkt niet dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2001. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser meegedeeld dat geen bezwaar is gemaakt tegen dat besluit.
Er is geen wettelijke bepaling op grond waarvan het bezwaar tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 moet worden aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2001. Voor zover partijen menen dat zulks volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 december 2000, RZA 2001/34, berust dit op een onjuiste lezing van die uitspraak. Uit genoemde uitspraak van de CRvB volgt dat een advies als bedoeld in artikel 9b, lid 1, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geen besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Awb is. De uitspraak impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat een bezwaar tegen een advies als bedoeld in artikel 9b, lid 1, van de AWBZ moet worden aangemerkt als een bezwaar tegen een besluit omtrent toekenning van een PGB, dat op basis van het advies genomen is.
De omstandigheid dat verweerder het bezwaar tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 in behandeling heeft genomen, als zijnde gericht tegen het besluit van 24 januari 2001, betekent niet dat eiser geacht moet worden op enig moment bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2001.
Verweerder had het bezwaar tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 niet in behandeling moeten nemen als bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2001. Nu verweerder dit toch gedaan heeft, had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, aangezien het bezwaar tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 door het indicatie-orgaan behandeld moet worden.
De rechtbank merkt op dat het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb niet van toepassing is op het doorzenden van het bezwaar door het indicatie-orgaan naar verweerder. Het bezwaar dat eiser bij het indicatie-orgaan heeft ingediend is immers niet gericht tegen het besluit van 24 januari 2001, zodat geen sprake is van indiening van een bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2001 bij een onbevoegd orgaan.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal, doende wat verweerder had behoren te doen, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 niet-ontvankelijk te verklaren. Vervolgens dient verweerder het bezwaar van eiser door te sturen naar het indicatie-orgaan, dat op het bezwaar zal moeten beslissen, zo eiser daar, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB, nog behoefte aan heeft.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten worden begroot op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Verweerder zal ingevolge artikel 8:74 van de Awb het door eiser betaalde griffierecht
(f 60,-- = € 27,23) moeten vergoeden.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar van eiser tegen de brief van het indicatie-orgaan van 19 december 2000 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat verweerder genoemd bezwaar ter verdere behandeling doorstuurt naar het indicatie-orgaan;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,--;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (f 60,-- = € 27,23) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M.J. Mooren als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: