ECLI:NL:RBARN:2002:AF1703

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 01/1691
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en inlichtingenplicht van eiser in verband met vrijwilligerswerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 december 2002 uitspraak gedaan over de herziening van de bijstandsuitkering van eiser, A, door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek. Eiser had sinds 1 mei 2000 vrijwilligerswerk verricht in een opvanghuis, maar had dit niet tijdig gemeld aan de verweerder. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen of onvoldoende melding te maken van zijn werkzaamheden en het ontvangen inkomen in natura. Dit leidde tot de herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2000 tot en met 31 december 2000, waarbij een bedrag van fl. 1.432,- werd teruggevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de bijstandsuitkering van eiser was afgestemd op het vrijwilligerswerk dat hij verrichtte. Eiser had een lagere vergoeding voor kost en inwoning gekregen, omdat hij werkzaamheden in het opvanghuis verrichtte. De rechtbank concludeerde dat er een direct verband bestond tussen de verrichte werkzaamheden en de hoogte van de kosten die eiser moest betalen. Eiser was van mening dat er geen relatie bestond tussen zijn werkzaamheden en de huur, maar de rechtbank verwierp deze stelling.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder op goede gronden had besloten de bijstandsuitkering te herzien en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en er waren geen dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van relevante informatie door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 01/1691
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A, wonende te X, eiser,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 juli 2001, verzonden op 17 augustus 2001.
2. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2001 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser per 1 mei 2000 herzien en verlaagd met fl. 179,- per maand en van eiser over de periode 1 mei 2000 tot en met 31 december 2000 een bedrag ad fl. 1.432,- teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, namens eiser op 19 februari 2001 bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is behandeld door de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften op de hoorzitting van 14 mei 2001. Deze commissie heeft op 4 juli 2001 aan verweerder advies uitgebracht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van voormelde commissie.
Tegen dit besluit heeft mr. de Glas, voornoemd, namens eiser op 20 september 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift d.d. 22 oktober 2001.
Verweerder heeft op 5 december 2001 een verweerschrift ingediend.
Namens eiser zijn op 8 oktober 2002 nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 november 2002. Eiser en verweerder zijn met kennisgeving niet verschenen.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser in strijd met de op hem rustende inlichtingenplicht geen mededeling heeft gedaan van door hem over de periode 1 mei 2000 tot en met 31 december 2000 verrichte vrijwilligerswerkzaamheden en het op basis hiervan ontvangen inkomen in natura als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Abw. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiser over deze periode herzien en op grond van artikel 81, eerste lid, van de Abw een bedrag ad. fl. 1.432,- teruggevorderd.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat geen relatie bestaat tussen de werkzaamheden die hij heeft verricht bij zijn verhuurder en de hoogte van de door hem te betalen huur dan wel het te betalen kostgeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 26, tweede lid, van de Abw bepaalt dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm bedoeld, in paragraaf 2 en 3.
Artikel 48, eerste lid, van de Abw bepaalt dat indien inkomen in natura in aanmerking wordt genomen de waarde daarvan wordt vastgesteld op de daaruit voortvloeiende lagere bestaanskosten.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende voor de verstrekking van gegevens gebruik maakt van een door burgemeester en wethouders verstrekt formulier.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Abw, voor zover hier van belang, herzien burgemeester en wethouders een besluit tot toekenning van bijstand of trekken zij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 of 69, derde lid, ten onrechte of tot een hoog bedrag is verleend, wordt van de belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 81, eerste lid, van de Abw.
Artikel 78, derde lid, van de Abw bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk van terugvordering kunnen afzien.
Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde wettelijke grondslag merkt de rechtbank op dat verweerder het recht op bijstand heeft herzien zonder daaraan artikel 69, derde lid, van de Abw ten grondslag te leggen. Nu eiser door het niet benoemen van voornoemde grondslag niet in zijn belangen is geschaad ziet de rechtbank aanleiding voornoemd gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Op het rechtmatigheidsformulier van oktober 2000 heeft eiser aangegeven dat hij sinds 1 mei 2000 vrijwilligerswerk verricht in het opvanghuis, alwaar hij verblijft.
De heer B werkzaam bij het opvanghuis, heeft dit bevestigd in een schrijven aan verweerder d.d. 18 januari 2001 en aangegeven dat eiser dit vrijwilligerswerk verricht sinds 1 mei 2000.
Blijkens de Rapportage Heronderzoek algemeen d.d. 18 januari 2001 heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij deze werkzaamheden gedurende enkele uren per dag verricht. Door het verrichten van deze werkzaamheden zijn de maandlasten die hij moet betalen lager dan wanneer hij niets zou doen. Blijkens dezelfde rapportage is naar aanleiding van dit schrijven door verweerder contact opgenomen met de heer C, werkzaam bij het opvanghuis, die heeft bevestigd dat eiser vrijwilligerswerk verricht en dat de hoogte van het bedrag aan kost en inwoning dat eiser betaalde aan het opvanghuis was afgestemd op het door eiser verrichte vrijwilligerswerk. Indien geen vrijwilligerswerk zou worden verricht zou het bedrag aan kost en inwoning gemiddeld fl. 700,- à fl. 800,- bedragen in plaats van fl. 350,-.
Blijkens de Bezwaarschriftenrapportage d.d. 23 april 2001 heeft de heer B, voornoemd, op 15 maart 2001 aan verweerder medegedeeld dat eiser 1,5 à 2 uur per dag deelnam aan werkzaamheden rondom het eten, te weten het dekken van de tafels en het doen van de afwas en dat als eiser deze werkzaamheden niet zou verrichten, hij meer zou moeten betalen. Daarnaast heeft de heer B verklaard dat de bedragen, zoals door de heer C genoemd, niet correct zijn. In een door eiser overgelegde brief d.d. 26 september 2002 heeft de heer B verklaard:
“Persoonlijk vernam ik dat hij een bedrag van 750 gulden per maand zou hebben, en wilden wij het redelijk met hem maken, en zeiden dan moet de helft worden afgedragen voor kost en inwoning. We vroegen dan verder van hem dat hij ook zou meehelpen met hier de werkzaamheden (vooral de afwas en wat binnenwerkzaamheden wat ook andere gasten vrijblijvend doen).”
“Maar ook is het enigszins waar dat hij hier mee moest helpen, ter aanvulling van de te weinige kosten die hij kon betalen.”
Verweerder heeft het bedrag aan inkomsten in natura vastgesteld op
fl. 529,- per maand. Hierop heeft verweerder het door eiser betaalde bedrag ad. fl. 350,- aan kost en inwoning in mindering gebracht.
Gezien het vorenstaande kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat geen relatie bestond tussen de werkzaamheden die eiser verrichtte bij het opvanhuis en de hoogte van het door hem te betalen bedrag voor kost en inwoning. Uit de verklaringen van eiser, de heer B en de heer C blijkt dat overeengekomen was dat eiser slechts een bedrag van fl. 350,- per maand voor kost en inwoning moest betalen, indien hij werkzaamheden in het opvanghuis verrichtte. De rechtbank stelt vast dat derhalve een direct verband bestond tussen de door eiser verrichte werkzaamheden in opvanghuis en het door hem te betalen bedrag aan kost en inwoning. De matiging van dit bedrag is dan ook aan te merken als inkomen in natura.
Eiser heeft, blijkens het rechtmatigheidsformulier van oktober 2000, niet eerder dan in oktober 2000 mededeling gedaan van het door hem sinds 1 mei 2000 verrichte vrijwilligerswerk in het opvanghuis. Eerst in het heronderzoeksgesprek van 18 januari 2001 heeft eiser melding gemaakt van het feit dat de te betalen vergoeding voor kost en inwoning werd verlaagd in verband met de door hem verrichte werkzaamheden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser in de periode 1 mei 2000 tot en met 31 december 2000 de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen dan wel onvoldoende melding te maken van zijn werkzaamheden als vrijwilliger bij het opvanghuis en het door hem ontvangen inkomen in natura.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden besloten de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 mei tot en met 31 december 2000 te herzien en de ten onrechte verstrekte bijstand ad.
fl. 1.432,- van hem terug te vorderen.
Van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Barrau, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. G. Christiaanse als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op:
Coll: