ECLI:NL:RBARN:2002:AF3705

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/1817 CSV
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake loonopgave en administratieve boetes door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, eiser, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocate mr. H.W. Bemelmans, heeft beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen besluiten van verweerder, die betrekking hebben op correctienota's en administratieve boetes over de jaren 1995 tot en met 1997. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij verweerder heeft gesteld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de besluiten aan Aecro Verzekeringen B.V. zijn gericht en niet aan eiser persoonlijk.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser, als vennoot van Aecro B.V., wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven premies en boetes, wat zijn belang bij de besluiten bevestigt. De rechtbank heeft ook de termijnoverschrijding van het indienen van het bezwaar beoordeeld. Eiser heeft pas op 11 juni 2001 bezwaar gemaakt, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 5 respectievelijk 9 mei 2000 eindigde. De rechtbank oordeelt dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 01/1817 CSV
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A,
wonende te B, eiser,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 oktober 2001, uitgereikt door UWV Gak te Amsterdam.
2. Procesverloop
Bij schrijven van 10 februari 2000 heeft verweerder aangekondigd dat Aecro Verzekeringen B.V. i.o. over de jaren 1995 tot en met 1997 niet heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van loonopgave en dat in verband daarmee correctienota's zullen worden opgelegd, het verzuim zal worden geregistreerd en een administratieve boete zal worden opgelegd.
Bij besluiten van 23 en 28 maart 2000 heeft verweerder de te betalen premies over de periode 1 juli 1995 tot en met 11 juni 1997 gecorrigeerd en administratieve boetes opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1997.
Tegen deze besluiten heeft mw. mr. H.W. Bemelmans, advocate te Nijmegen, namens eiser op 11 juni 2001 bezwaar gemaakt, waarna de gronden van het bezwaar zijn uiteengezet in een aanvullend bezwaarschrift d.d. 18 juni 2001.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar niet ontvankelijk verklaard en de eerdergenoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. Bemelmans, voornoemd, namens eiser op 11 oktober 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 9 november 2001.
Verweerder heeft op 16 november 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 november 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan/vertegenwoordigd door mr. Bemelmans, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ..., werkzaam bij UWV Gak.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het bezwaar van eiser niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat eiser, nu hij geen rechtstreeks belang heeft, geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Subsidiair is verweerder van oordeel dat het bezwaar van eiser in verband met termijnoverschrijding niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat hij wel belanghebbende is in de zin van de Awb, nu hij als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld terzake de onbetaald gebleven correctienota's en boetenota's. Voorts is eiser van oordeel dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt door onmiddellijk nadat hij op de hoogte was gesteld van voornoemde nota's bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende moet worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. De termijn vangt aan, ingevolge artikel 6:8 van de Awb, met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Aecro Verzekeringen B.V. i.o. (hierna: Aecro B.V.) is opgericht op 1 juni 1995 als vennootschap onder firma. Bij de Kamer van Koophandel staan als vennoten ingeschreven […] en eiser. Uit de gedingstukken is voorts gebleken dat de besluiten van 23 en 28 maart 2000, zijnde de correctienota's en boetenota's, zijn verzonden naar Aecro B.V. op het correspondentieadres aan de Velperbuitensingel 2 te Arnhem. Op ….. is Aecro B.V. in staat van faillissement verklaard.
Voor de beantwoording of eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar, dient te worden vastgesteld of eiser als belanghebbende dient te worden aangemerkt inzake de correctie- en boetnota's die zijn opgelegd aan Aecro B.V. Als belanghebbende dient te worden aangemerkt, degene wiens belang rechtstreeks belang bij het besluit is betrokken.
Verweerder is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is, omdat de nota's zijn opgelegd aan het lichaam, zijnde Aecro B.V. De rechtbank is van oordeel dat nu eiser in de geding zijnde periode blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel vennoot was van voornoemd lichaam, hij dient te worden aangemerkt als belanghebbende. Bovendien blijkt uit de procedure bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 01/1796 CSV dat eiser bij besluit van 19 december 2000 hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven premies en de opgelegde boetes over de jaren 1995 tot en met 1997, zodat daarmee tevens vast komen te staan dat eiser belanghebbende is ten aanzien van de door verweerder aan Aecro B.V. opgelegde correctie- en boetenota's. Gelet op vorenstaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de primair gehanteerde grond.
Subsidiair is verweerder van oordeel dat eiser wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk is in zijn bezwaar. Gebleken is dat de besluiten van 23 en 28 maart 2000 zijn verzonden naar het postadres van Aecro B.V. Omdat Aecro B.V. op … in staat van faillissement is verklaard, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat eiser niet direct op de hoogte was van de besluiten aangaande de correctie- en boetenota's. Bovendien werd eiser ten tijde van voornoemde besluiten nog niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven bedragen, zodat hij op dat moment ook nog niet op de hoogte hoefde te worden gesteld door verweerder van voornoemde besluiten.
De termijn voor het indienen van een bezwaar bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in de dag na die waarop de bestreden besluiten zijn bekend gemaakt, zodat de bezwaar termijn aanving op 24 en 29 maart 2000 en eindigde op 5 respectievelijk 9 mei 2000. Eiser heeft niet binnen voornoemde termijn zijn bezwaarschriften ingediend. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar, blijft niet ontvankelijkheid achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Nu de besluiten van 23 en 28 maart 2000 niet waren gericht aan eiser, diende eiser zo spoedig mogelijk nadat de besluiten aan hem bekend waren geworden bezwaar te maken. Uit de gedingstukken is gebleken dat eiser in ieder geval op 19 december 2000 op de hoogte kon zijn van de aan Aecro B.V. opgelegde nota's, immers op die datum is eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaalbaar gebleven bedragen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser binnen een redelijke termijn, zijnde zes weken, na 19 december 2000 bezwaar had dienen te maken tegen voornoemde nota's. Eiser heeft echter eerst op 11 juni 2001 bezwaar gemaakt. Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank derhalve in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de overschrijding van de eerst genoemde bezwaartermijnen verschoonbaar moet worden geacht.
Dat eiser eerst op 11 juni 2001, nadat hij navraag had gedaan bij verweerder, op de hoogte was van de besluiten van 23 en 28 maart 2000 en derhalve pas op 11 juni 2001 bezwaar hiertegen kon maken, kan aan vorenstaande niet afdoen, nu naar het oordeel van de rechtbank van eiser mocht worden verwacht dat hij eerder, zijnde direct na 19 december 2000, navraag zou hebben gedaan bij verweerder over de genomen besluiten, omdat eiser immers per voornoemde datum redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aan Aecro B.V. gerichte besluiten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat het bestreden besluit kan worden gedragen door de subsidiair daaraan ten grondslag gelegen grond, zodat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet ontvankelijk heeft verklaard. De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit treffen geen doel. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2002, in tegenwoordigheid van
mr. J.M.M.B. van Eeten als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 31 december 2002
Coll: