ECLI:NL:RBARN:2003:AF4923

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 02/280
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en dringende redenen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 februari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen mevrouw P, eiseres, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Eiseres voert aan dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, gezien haar psychische gesteldheid en de gevolgen die de terugvordering voor haar heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds augustus 2000 onder behandeling is van een psychiater vanwege ernstige psychische problemen. De rechtbank oordeelt dat verweerder een onjuiste betekenis heeft gegeven aan artikel 78, derde lid, van de Abw. De rechtbank stelt dat de beoordeling van dringende redenen pas aan de orde is na het nemen van het intrekkings- en terugvorderingsbesluit. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar psychische problemen, wel degelijk dringende redenen kunnen vormen om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de terugvordering betreft, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 322,-. Tevens dient de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht van € 29,- te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 02/280
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
mevrouw P
wonende te Arnhem, eiseres,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 januari 2002, verzonden op 11 januari 2002.
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2001 heeft verweerder het besluit waarbij aan eiseres een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) was toegekend, herzien voor wat betreft de periodes 1 november 1997 tot en met 31 augustus 1998, 12 oktober 1998 tot en met 15 november 1998, 23 november 1998 tot en met 29 november 1998, 1 december 1998 tot en met 31 december 1998, 1 maart 1999 tot en met 31 maart 1999 en 1 mei 1999 tot en met 31 mei 1999. Verweerder heeft voorts de over die periodes onverschuldigd betaalde bijstand teruggevorderd tot een bedrag van f 16.109,95.
Tegen dit besluit is door mr. S. I. Henny, advocaat te Arnhem, namens eiseres, op 5 april 2001 bezwaar gemaakt waarna de gronden van het bezwaar door mr. Henny, voornoemd, op 12 juni 2001, nader zijn uiteen gezet in een aanvullend bezwaarschrift.
Het bezwaar is op 20 november 2001 behandeld ter zitting van de bezwaarschriftencommissie van de dienst Sociale Zaken en Arbeid van verweerder.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft mr. Henny, voornoemd, namens eiseres op 6 februari 2002 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 5 maart 2002.
Verweerder heeft op 26 maart 2002 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 31 januari 2003. Eiseres is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw S.L. de Haart werkzaam bij de gemeente Arnhem.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
In geschil is de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht het besluit heeft gehandhaafd waarin is beslist dat er geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw, op grond waarvan hij gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om af te zien van terugvordering van de door eiseres ten onrechte ontvangen bijstand.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 78, eerste lid, van de Abw zijn burgemeester en wethouders verplicht tot terugvordering over te gaan in de gevallen genoemd in paragraaf 2 van hoofdstuk VI van de Abw.
In artikel 78, derde lid, van de Abw is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, burgemeester en wethouders kunnen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De rechtbank ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten.
Eiseres erkent dat zij gedurende de in rubriek 2 aangeduide periodes werkzaamheden heeft verricht waaruit zij inkomsten heeft genoten waarvan zij verweerder niet op de hoogte heeft gesteld, als gevolg waarvan zij teveel bijstand heeft ontvangen.
Door eiseres wordt aangevoerd dat verweerder had moeten besluiten af te zien van terugvordering van de ten onrechte genoten bijstand op grond van het feit dat er, gelet op haar persoonlijke omstandigheden en met name gelet op haar psychische gesteldheid, sprake is van dringende redenen. Daarbij wijst eiseres in het bijzonder op de nadelige gevolgen welke terugvordering meebrengt voor haar toch al wankele psychische gesteldheid.
In dat verband voert eiseres aan dat zij, sinds augustus 2000, onder behandeling is van een psychiater vanwege ernstige psychische decompensatie.
Ter ondersteuning van haar stellingen heeft eiseres een verklaring in het geding gebracht van haar behandelend psychiater, mevrouw C. Antonissen te Arnhem. Uit deze verklaring blijkt onder meer dat het besluit van verweerder om tot terugvordering van de ten onrechte genoten bijstand over te gaan, eiseres confronteert met een zeer moeilijke periode in haar leven waarin zij de meergenoemde werkzaamheden heeft verricht. Met name het feit dat haar huidige echtgenoot, die van niets weet, via de terugvorderingsactie van verweerder, met dit verleden geconfronteerd wordt en bovendien voor de financiële gevolgen daarvan zal moeten opdraaien, maakt het allemaal extra pijnlijk. Dit is dermate moeilijk voor eiseres dat er een forse terugval is ontstaan die er toe geleid heeft dat eiseres bijna desintegreert.
De hierboven omschreven omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank dringende redenen vormen, als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw, op grond waarvan verweerder de bevoegdheid toekomt om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dit brengt mee dat een op bovenstaande omstandigheden van eiseres toegesneden beoordeling van de vraag of al dan niet geheel of gedeeltelijk van terugvordering moest worden afgezien, had behoren plaats te vinden.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder naar aanleiding van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden, bij het nemen van het bestreden besluit, in aanmerking heeft genomen dat eiseres gedurende de periode waarin zij werkzaamheden verrichtte zonder deze aan verweerder te melden, psychische problemen had. Deze problemen leveren volgens verweerder echter geen grond op om af te zien van terugvordering van de teveel genoten bijstand, aangezien eiseres destijds maar hulp had moeten inroepen bij het invullen van de controleformulieren teneinde te voorkomen dat zij onjuiste inlichtingen verstrekte. Niet gebleken is daarentegen of verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit de gevolgen in aanmerking heeft genomen die dat besluit voor eiseres, gelet op haar gesteldheid zouden kunnen hebben en zich in dat verband tevens de vraag heeft gesteld of om deze redenen van terugvordering zou moeten worden afgezien.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een onjuiste betekenis heeft toegekend aan artikel 78, derde lid, van de Abw.
Aan de vraag of zich dringende redenen voordoen wordt pas toegekomen nadat het intrekkings- en het terugvorderingsbesluit zijn genomen. Dit brengt mee dat aan omstandigheden die betrekking hebben op de oorzaak en de verwijtbaarheid van de schending van de inlichtingenplicht geen gewicht kan worden toegekend.
Blijkens de wetgeschiedenis van bovenvermelde bepaling kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties die de terugvordering voor de betrokkene heeft. Het moet daarbij gaan om incidentele gevallen waarin iets uitzonderlijks aan de hand is (CRvB, 18 september 2002, USZ 2002/306).
Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep gegrond zal worden verklaard wegens het ontbreken van een draagkrachtige motivering zodat het voor zover het betreft de terugvordering wegens strijd met het artikel 7:12 van de Awb dient te worden vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,- zijnde kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322,- en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Arnhem aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 29,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mr. J.H. Koster, als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op:
Coll: