Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
de burgemeester van Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 juni 2002.
Bij besluit van 22 maart 2002 heeft verweerder de viering van Koninginnedag 2002, van maandag 29 april 20.00 uur tot woensdag 1 mei 06.00 uur, aangewezen als periode, waarin het verbod van artikel 4, tweede lid, van de Verordening tot beperking drankverstrekking geldt.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 april 2002 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij schrijven van 8 april 2002 heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van het besluit van 22 maart 2002, te treffen. Bij uitspraak van 25 april 2002 is dat verzoek afgewezen.
Het bezwaar is vervolgens behandeld door de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, welke commissie op 13 juni 2002 advies aan verweerder heeft uitgebracht.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 17 juni 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van voormelde commissie.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 juli 2002 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 22 juli 2002 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 januari 2003. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. J.C.L. Beks, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 22 maart 2002 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag, dat tijdens de viering van Koninginnedag 2002 in de binnenstad van de gemeente Arnhem de bedrijfsmatige verstrekking (of anders dan om niet) van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse, in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid van het massaal aanwezige publiek en de volksgezondheid moest worden verboden.
Aan de aanwijzing van de viering van Koninginnedag 2002 als periode, waarin het verbod van artikel 4, tweede lid, van de Verordening tot beperking drankverstrekking geldt, ligt het advies van de politie Gelderland–Midden van 28 februari 2002 ten grondslag. Daaruit blijkt dat bij eerdere vieringen van Koninginnedag en andere grote evenementen negatieve ervaringen zijn opgedaan met het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse. Dergelijke verstrekkingen hebben, in verband met de aanwezigheid van veel blik- en glaswerk op straat en alcoholmisbruik onder jongeren, geleid tot onveilige situaties.
De algemene belangen, die met het aanwijzingsbesluit worden gediend, wegen volgens verweerder zwaarder dan het economische belang van eiser.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat hij als eigenaar van een kleine cafetaria/broodjeszaak in de binnenstad van Arnhem door het verbod om tijdens de viering van Koninginnedag 2002 alcohol te verkopen zwaar is getroffen.
Eiser voert aan, dat hij naar aanleiding van een opmerking van een lid van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften bier in plastic flessen heeft ingekocht, terwijl hem later pas duidelijk werd dat hij ook geen bier in plastic flessen mocht verkopen. Hij stelt hierdoor ongeveer € 6000,-- schade te hebben geleden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Drank- en Horecawet kan bij gemeentelijke verordening, de inspecteur gehoord, het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank worden verboden, met dien verstande dat een verbod dat betrekking heeft op het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank anders dan in een inrichting slechts betrekking heeft op een beperkte tijdsruimte.
Bij besluit van 11 maart 2002 heeft de raad van de gemeente Arnhem de Verordening tot beperking drankverstrekking (hierna: de verordening) vastgesteld.
Krachtens artikel 4, tweede lid, van de verordening is het verboden om in een door de burgemeester aangewezen tijdsruimte in de binnenstad bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening kan een aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, worden gegeven in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid.
De rechtbank is op grond van de stukken van oordeel, dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid van het massaal aanwezige publiek en de volksgezondheid (het voorkomen van alcoholmisbruik door jeugdigen), de viering van Koninginnedag 2002 moest worden aangewezen als periode waarin het verbod van artikel 4, tweede lid, van de verordening geldt. Door deze aanwijzing was het tijdens de viering van Koninginnedag 2002 verboden om in de binnenstad van de gemeente Arnhem alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken.
Blijkens het advies van de politie Gelderland –Midden van 28 februari 2002 is bij eerdere vieringen van Koninginnedag en andere grote evenementen geconstateerd, dat er veel glaswerk (flesjes breezers) en bierblikjes op straat circuleren. Het glaswerk en de bierblikjes werden in eerdere conflicten al als wapen tegen de politie en derden gebruikt. Daarnaast heeft het op straat gooien van de flesjes een aantal incidenten tot gevolg gehad, waarbij mensen zich aan het op straat liggende glaswerk hebben verwond. Tijdens de eerdere vieringen van Koninginnedag en andere grote evenementen werd voorts een groot aantal jeugdigen in kennelijk staat van dronkenschap aangetroffen, waarbij met name opviel dat deze jeugdigen veelvuldig bier uit een blikje of breezer uit een flesje nuttigden. Tevens werd geconstateerd, dat jeugdigen bij de slijterijen en cafetaria’s in het uitgaansgebied blikjes bier en flesjes breezers in grote hoeveelheden tegelijk kochten, meenamen en vervolgens op straat nuttigden.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de eerdergenoemde algemene belangen die met de onderhavige aanwijzing worden gediend zwaarder wegen dan het economische belang van eiser.
Eisers stelling, inhoudende dat hij als gevolg van de opmerking van een commissielid over de verkoop van bier in plastic flessen schade heeft geleden, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De commissie neemt immers geen besluit over het bezwaar van eiser, maar brengt daarover slechts advies aan verweerder uit. Van een rechtens aan verweerder toe te rekenen relevante toezegging is ook overigens niet gebleken.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om (gemotiveerd) aan te geven waarom de gevolgen van de aanwijzing voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. In de bezwaarprocedure heeft eiser immers uitdrukkelijk op de gevolgen van de aanwijzing voor zijn omzet gewezen.
De namens verweerder ter zitting gegeven toelichting, inhoudende dat de aanwijzing een ieder, die zich in een met eiser vergelijkbare positie bevindt, in gelijke mate treft, acht de rechtbank in dit verband ontoereikend.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 17 juni 2002;
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt voorts dat de gemeente Arnhem aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 109,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2003 in tegenwoordigheid van mr. G.H.W. Bodt als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.