ECLI:NL:RBARN:2003:AF7670

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/089027-02
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van vergunningseisen bij grondwateronttrekking voor tunnelbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 april 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van 1 november 2000 tot en met 4 september 2001 in de gemeente Zevenaar meer grondwater heeft onttrokken dan was toegestaan op basis van een verleende vergunning. De verdachte, samen met een of meer anderen, heeft in totaal ongeveer 878.481 m3 grondwater onttrokken voor de bouw van een tunnel, terwijl de vergunning slechts het onttrekken van 438.000 m3 toestond. De vergunning was verleend door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, maar de verdachte heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die aan deze vergunning waren verbonden.

De zaak werd door de economische politierechter verwezen naar de meervoudige economische kamer van de rechtbank. Tijdens de zitting op 3 april 2003 was de verdachte niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. H.J. van den Noort. De officier van justitie eiste een geldboete van € 25.000, waarvan € 15.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de vergunning op 10 september 2002 was gewijzigd, waardoor de onttrekking van een grotere hoeveelheid grondwater was toegestaan.

De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het Openbaar Ministerie de zaak wel degelijk aan de strafrechter kon voorleggen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de vergunning en dat er sprake was van een ernstige overtreding. De rechtbank legde een geldboete op van € 25.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van de overtredingen en dat dit een ernstige zaak betrof, maar dat de verruiming van de vergunningsvoorwaarden aanleiding gaf om een deel van de boete voorwaardelijk op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Economische Kamer
Parketnummer : 05/089027-02
Datum zitting : 03 april 2003
Datum uitspraak : 17 april 2003
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
verdachte
Raadsvrouw: mr. H.J. van den Noort, advocaat te Rotterdam
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2000 t/m 4 september 2001 in de gemeente Zevenaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, ten behoeve van de bouw van een tunnel (ongeveer) 878.481 m3, althans meer dan 438.000 m3 grondwater heeft onttrokken, terwijl daarvoor door gedeputeerde staten van de provincie
Gelderland geen vergunning was verleend;
artikel 1a Wet op de economische delicten
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 november 2000 t/m 4 september 2001 in de gemeente Zevenaar,
althans in Nederland, terwijl door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland bij besluit van 25 januari 2000 aan medeverdachte.,
vergunning was verleend voor het onttrekken van 438.000 m3 grondwater
ten behoeve van de bouw van een tunnel te Zevenaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer aan die vergunning (gewijzigd bij besluit van 16 oktober 2001) verbonden voorschriften, aangezien:
- de onttrokken hoeveelheid grondwater niet iedere werkdag werd vastgesteld,
althans niet iedere maand bemeting en/of registratie plaats vond van de
onttrokken hoeveelheden grondwater;
artikel 1a Wet op de economische delicten
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 december 2002 door de economische politierechter verwezen naar de meervoudige economische kamer van de rechtbank.
Ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van 3 april 2003 is namens verdachte niemand verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.J. van den Noort, advocate te Rotterdam die heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om haar cliënte ter terechtzitting te vertegenwoordigen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot:
een geldboete van € 25.000,- waarvan € 15.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachtes raadsvrouw heeft het woord ter verdediging ge-voerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
1. Aan verdachte is, net als aan medeverdachte, geprafraseerd, tenlastegelegd, dat zij al dan niet samen met medeverdachte in strijd heeft gehandeld met een aan laatstgenoemde verleende vergunning door bij de bouw van de tunnelbak in Zevenaar, een deel van het werk dat noodzakelijk is voor de realisering van de Betuwelijn, meer grondwater te onttrekken dan was toegestaan bij genoemde op grond van de Grondwaterwet verleende vergunning.
2. Het OM zou volgens de raadvrouw niet ontvankelijk moeten worden
verklaard. Dit verweer dient, evenals de daarop gevolgde bewijsverweren en het beroep op de strafuitsluitingsgrond dat daar weer op volgde, te worden beoordeeld tegen de navolgende door de raadsvrouw aan haar stellingen ten grondslag liggende feitelijke achtergrond:
a. op 20 januari 2000 verleende Gedeputeerde Staten van de provincie
Gelderland aan medeverdachte, de opdrachtgever, vergunning voor het onttrekken van 438.000 m3 voor een periode van drie jaar, van januari 2000 tot en met december 2002;
b. in de periode 1 november 2000 t/m 4 september 2001 bleek reeds
(ongeveer) 878.000 m3 (het cijfer is de uitkomst van een gesprek tussen functionarissen van de provincie en van medeverdachte van de zomer van 2001; het gespreksverslag bevindt zich bij de stukken) te zijn onttrokken;
c. op 16 oktober 2001 werden de vergunningvoorwaarden bijgesteld;
d. op 10 september 2002 werd de aan medeverdachte verleende
gewijzigd waarbij werd toegestaan om voor hetzelfde project 3.265.611 m3 aan grondwater te onttrekken in de periode januari 2000 tot en met maart 2003;
3. Het OM zou volgens de raadsvrouw niet ontvankelijk moeten worden
verklaard omdat - kort samengevat- het OM zich dient te laten leiden door de opvattingen van bevoegde organen van openbaar bestuur, door wat met de vergunning van 10 september 2002 materieel de norm is geworden. Het ligt, naar de rechtbank begrijpt, in die opvatting dan bij uitstek op de weg van het OM te voorkomen dat de strafrechter en het bestuur tegengestelde beslissingen nemen.
4. De rechtbank verwerpt dat verweer. Wat er al moge zijn van genoemd
uitgangspunt, daarin schuilt geen zo dwingende opdracht aan het OM dat het een zaak als deze zelfs niet aan de strafrechter zou mogen voorleggen.
5. Het OM had volgens de verdediging een transactie moeten aanbieden
omdat het ‘evident’ zou zijn dat voor het primair ten laste gelegde feit geen veroordeling kan volgen en omdat het bij het subsidiair tenlastegelegde feit om een overtreding gaat. Door geen transactie aan te bieden zou het OM als gevolg daarvan in strijd met het vertrouwensbeginsel hebben gehandeld.
6. Ook dat verweer verwerpt de rechtbank: zij ziet genoemde evidentie
niet en daarmee ook geen strijd met het vertrouwensbeginsel. Het besluit van 10 september 2002 laat onverlet dat er, beoordeeld naar de stand van zaken in de periode waarin de toen nog vergunde hoeveelheid werd overschreden, in strijd gehandeld is met art 14 van de Grondwaterwet. Het is, zoals uit het navolgende zal blijken, niet zó voor de hand liggend dat de gewijzigde vergunning, die zoals reeds werd vastgesteld, de onttrekking van een aanzienlijk grotere hoeveelheid grondwater toestaat en gedurende een ruimere periode dan die van de vergunning van 20 januari 2000, iedere redelijke basis voor een vervolging terzake van de overtreding van de oorspronkelijke vergunning deed wegvallen dat het OM om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
verdachte in de periode van 1 november 2000 t/m 4 september 2001 in de gemeente Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, ten behoeve van de bouw van een tunnel meer dan 438.000 m3 grondwater heeft onttrokken, terwijl daarvoor door gedeputeerde staten van de provincie
Gelderland geen vergunning was verleend;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De wijze waarop verdachte en medeverdachte onderling en intern hun verantwoordelijkheden hebben verdeeld laat zien dat verdachte van de vergunning en de voorwaarden op de hoogte was en dat zij werkzaamheden waarbij die normstelling een rol diende te spelen voor haar rekening nam. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank (mede-)plegen op bij het handelen in strijd met die vergunning.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het gaat bij de vergunning van 10 september 2002 om een wijziging van de oorspronkelijke vergunning zonder dat aan die wijziging terugwerkende kracht werd toegekend, dus vragen die zich begeven op het gebied van de zogeheten formele rechtskracht blijven buiten beeld. Artikel 1 lid 2 Sr en de wijze waarop daar toepassing aan gegeven wordt, doet zich evenmin gelden: de op grond van de nieuwe vergunning voor medeverdachte geldende voorschriften zijn op het vlak van de toegelaten hoeveelheid aan de bodem te onttrekken water inderdaad gunstiger maar een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van overtreding van art. 14 Grondwaterwet (waarover de vergunningverlener zich niet heeft uit te spreken) ligt daaraan niet ten grondslag.
De wijziging in de materiële normstelling die uit de nieuwe vergunning spreekt levert evenmin een rechtvaardigingsgrond op, wel een omstandigheid die bij de keuze van de eventueel op te leggen straf in aanmerking zal behoren te worden genomen.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet, begaan door een rechtspersoon,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1a, aanhef en onder 1º, juncto artikel 2, eerste lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 1º van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende
verdachte, gedateerd 24 januari 2003.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander op tijdstippen gedurende ongeveer een jaar opzettelijk meer grondwater ten behoeve van de bouw van een tunnel onttrokken dan waarvoor door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op dat moment vergunning was verleend.
Het betreft hier een ernstig feit nu verdachte zich bewust niet aan de (voorwaarden van de) verleende vergunning heeft gehouden. Dit rechtvaardigt het opleggen van een geldboete.
In de omstandigheid dat de vergunningsvoorwaarden, waar verdachte zich niet aan heeft gehouden, achteraf door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland erg zijn verruimd, ziet de rechtbank aanleiding de geldboete voor een groot deel voorwaardelijk op te leggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 91 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het straf-bare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
betaling van een geldboete ten bedrage van € 25.000,- (vijfentwintig- duizend euro).
Bepaalt dat van deze geldboete € 20.000,- (twintigduizend euro)
niet zal worden tenuitvoer-gelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De recht-bank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoer-leg-ging kan worden gelast indien de veroor-deelde zich voor het eind van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mrs. B.P.J.A.M. van der Pol, als voorzitter,
G. Noordraven en W.A. Holland, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2003.