Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 mei 2002, uitgereikt door UWV GAK, kantoor Nijmegen.
Eiser is op 25 augustus 2000 uitgevallen voor zijn voltijds werkzaamheden als produktiemedewerker. Bij brief, binnengekomen bij verweerder op 13 juni 2001, heeft eiser verweerder verzocht om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Verweerder heeft bij besluit van 3 juli 2001 de uitkeringsaanvraag afgewezen omdat eiser naar het oordeel van verweerder vanaf 25 augustus 2000 geen 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
Tegen dit besluit heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, namens eiser tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. Voets namens eiser tijdig beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij brief van 25 juli 2002 en bij brief van 14 maart 2003 met bijlagen heeft mr. Voets de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een brief van 10 april 2003 met bijlage.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 april 2003. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes, werkzaam bij UWV GAK, kantoor Nijmegen.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser niet vanaf 25 augustus 2000 gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
Uit de gedingstukken, waaronder de brief van de werkgever van eiser van 26 oktober 2001 aan de gemachtigde van eiser, blijkt dat de werkgever van eiser vanaf 25 augustus 2000 gedurende 52 weken het loon van eiser heeft doorbetaald, terwijl eiser wegens arbeidsongeschiktheid niet gewerkt heeft.
Ingevolge geldende jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 februari 2002, gepubliceerd in RSV 2002/135) moet er in een dergelijk geval van uit worden gegaan dat de betrokkene gedurende 52 weken arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is geweest. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste grondslag.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 juli 2001.
Met betrekking tot het verzoek om verweerder te veroordelen in de kosten van het opvragen van medische gegevens, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 12 maart 2002 is in werking getreden de Wet van 24 januari 2002 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (hierna: de wet), alsmede het besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar en administratief beroep. In artikel III van voornoemde wet is bepaald dat artikel 8:75 van de Awb, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing blijft, indien het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen.
Aangezien het primaire besluit is genomen vóór 12 maart 2002, namelijk op 3 juli 2001, blijft het oude recht van toepassing. Dienaangaande wordt, in navolging van de Centrale Raad van Beroep (o.m. CRvB 24 januari 1995, AB 1995/233 en CRvB 29 mei 1998, AB 1998/418), overwogen dat een bestuursorgaan eerst gehouden is de proceskosten gemaakt in de bezwaarfase te vergoeden, indien de primaire besluitvorming dermate ernstige gebreken vertoont, dat gezegd moet worden dat het bestuursorgaan tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan hiervan niet gesproken worden omdat de toepasselijke jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep pas na het primaire besluit is ontstaan. Het verzoek tot veroordeling in de kosten van het opvragen van medische gegevens in de bezwaarfase dient dan ook te worden afgewezen.
Ten aanzien van de kosten voor het opvragen van medische gegevens in de beroepsfase overweegt de rechtbank dat deze kosten door verweerder vergoed dienen te worden. De kosten worden begroot op € 37,--.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke kosten zijn begroot op
€ 644,--.
Aangezien eiser op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd dient het bedrag van de proceskosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.
Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht (€ 29,--) aan hem te vergoeden.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 juli 2001 met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 681,--
(€ 644,-- en € 37,--) en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat betaling van dit bedrag dient te geschieden op rekening nummer 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, onder vermelding van het registratienummer 02/1332 WAO;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 29,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.