ECLI:NL:RBARN:2003:AI0325
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.A. Huidekoper
- W.R. ter Horst
- R.T.M. Bruns
- Rechtspraak.nl
Verkeersregelaar en de negering van een rood verkeerslicht tijdens exceptioneel transport
In deze zaak gaat het om een verkeersregelaar die op 3 juni 2002 een exceptioneel transport begeleidde en daarbij een rood verkeerslicht negeerde. De appellant, directeur-eigenaar van een transportbegeleidingsbedrijf, voerde aan dat hij bevoegd was om het verkeerslicht te negeren in het kader van zijn functie als verkeersregelaar. Hij stelde dat hij de verkeersstroom wilde bevorderen, omdat er een lange file achter het transport stond. De appellant had een ontheffing van de RDW en was erkend als verkeersregelaar voor exceptionele transporten. Tijdens de zitting werd een brief van de officier van justitie overgelegd, waarin werd gesteld dat verkeersregelaars aanwijzingen mogen geven die boven verkeerstekens gaan, maar dat dit niet betekent dat zij het rode verkeerslicht mogen negeren.
De officier van justitie betoogde dat de appellant niet het recht had om het rode verkeerslicht te negeren en dat de overtreding terecht was vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat de appellant de gedraging had verricht en dat er geen omstandigheden waren die de beslissing van de officier van justitie onbillijk maakten. De kantonrechter concludeerde dat de appellant niet zonder meer het rode licht mocht negeren en dat de sanctie terecht was opgelegd. Echter, gezien de onduidelijkheid in de regelgeving voor verkeersbegeleiders, stelde de kantonrechter de sanctie op nihil.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verkeersregelaars en de noodzaak voor duidelijke regelgeving omtrent hun bevoegdheden. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond, maar matigde de sanctie tot nihil, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de onduidelijkheid in de wetgeving.