Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 02/1453
Datum uitspraak: 16 juli 2003
DE ARBEIDSVOORZIENINGENORGANISATIE,
zetelend te Den Haag,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 20 september 2002,
verweerster in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. M.G. Ligthart te Den Haag,
X,
wonende te Z,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat voorheen mr. B. Molenaar, thans mr. C.J. Tijman, allen te Ede.
Het beslag en het verloop van de procedure
Na daartoe op 6 september 2002 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft de Arbeidsvoorziening op diezelfde dag ten laste van X conservatoir beslag gelegd op zijn woonhuis. Het proces-verbaal van beslaglegging alsmede het inleidend verzoekschrift en de daarop gestelde beschikking van de voorzieningenrechter zijn op 11 september 2002 aan X betekend.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 12 december 2002, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Het proces-verbaal daarvan alsmede de door de Arbeidsvoorziening ter comparitie genomen conclusie van antwoord in reconventie met producties bevinden zich bij de stukken. Na de comparitie heeft X een akte genomen en daarbij tevens zijn eis gewijzigd en een productie in het geding gebracht, waarop de Arbeidsvoorziening bij antwoordakte heeft gereageerd. Tot slot is vonnis bepaald.
1.1 In Nederland is het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid (hierna: het Agentschap) belast met de toekenning van subsidies uit het Europees Sociaal Fonds (ESF).
1.2 Op 22 november 1999 heeft de Arbeidsvoorziening Zuidoost Brabant op basis van een projectvoorstel van X, genaamd “Project ondersteuning export”, uit te voeren in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 31 december 2000, bij het Agentschap een subsidie-aanvraag ingediend voor een subsidie uit het ESF - doelstelling 2. Het project had als doelstelling 16 allochtone werkloze HBO-ers, afkomstig uit één van de “emerging markets”, op te leiden tot exportmedewerker. In dat kader zou stage worden gelopen bij een regionaal metaalbewerkingsbedrijf dat zijn exportactiviteiten naar een van de emerging markets wilde uitbreiden en zou de projectuitvoerder een baangarantie van 80% geven.
1.3 Bij besluit van 7 december 1999 heeft het Agentschap de Arbeidsvoorziening Zuidoost Brabant voor dit project een subsidie uit het ESF verleend. In dit besluit is verder bepaald dat “de ESF service-eenheid Zuidoost Nederland” zich het recht voorbehield het project zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin te controleren en is bepaald dat de subsidie voor het project eenmalig zou zijn. Tot slot is in het besluit aangegeven dat de totale subsidiabele projectkosten maximaal f 964.451 zouden zijn, waarvan volgens een overgelegde begroting van 22 november 1999 f 121.228,00 uit private financiering zou komen, f 466.564,00 uit publieke financiering en f 376.659,00 uit het ESF, zodat ten hoogste f 376.659,00 uit het ESF zou worden gesubsidieerd.
1.4 Het besluit tot subsidievaststelling is op 5 januari 2000 door de Arbeidsvoorziening aan X als uitvoerder van het project toegestuurd. Tevens heeft de Arbeidsvoorziening toen aan hem afschriften van toepasselijke regelgeving toegestuurd, waaronder de “Uitvoeringsregeling ESF - doelstelling 2 Zuidoost-Brabant” en de “Nadere voorwaarden ESF -doelstelling 2 Zuidoost-Brabant”.
1.5 De Arbeidsvoorziening heeft aan X voor f 301.326,50 voorschotten op de ESF-subsdie uitgekeerd.
1.6 Blijkens een schriftelijke overeenkomst van 14 maart 2000 is de Arbeidsvoorziening met X overeengekomen dat de Arbeidsvoorziening 16 kandidaten zou werven en selecteren voor een bedrag van in totaal f 26.720,00 (16 kandidaten x 10 uur x f 167,00) en voor in totaal f 40.080,00 (240 uur x f 167,00) tenminste 16 deelnemende bedrijven zou leveren “o.b.v. intentieverklaringen t.b.v. de matching van kandidaten op een stage- c.q. arbeidsplaats”.
1.7 Bij besluit van 8 augustus 2002 heeft het Agentschap de subsidie voor hetdoor X uitgevoerde project, mede op basis van een op 6 november 2001 ingediende declaratie, vastgesteld op f 158.675,00 en een bedrag van f 142.651,50 (f 310.326,50 minus f 158.675,00) wegens te veel betaald voorschot van de Arbeidsvoorziening teruggevorderd.
1.8 Bij brief van 26 augustus 2002 heeft de Arbeidsvoorziening X geschreven:
In aansluiting op ons schrijven van 4 juli jl. zenden wij u hierbij afschriften van de herziene beschikking alsmede de begeleidingsbrief, die wij recentelijk van het Agentschap (…) hebben ontvangen. (…)
De subsidie is thans NLG 17.597 hoger vastgesteld op NLG 158.675. De verplichting tot terugbetaling van de verstrekte voorschotten is met hetzelfde bedrag verminderd tot NLG 142.651,50.
Zoals uit de bij brief van 4 juli 2002 aan u doorgezonden beschikking blijkt, dient u als eindbegunstigde van de ontvangen voorschotten het teruggevorderde gedrag ad - voor herziening - NLG 160.248,50 (EUR 72.717,60) binnen 4 weken na bekendmaking terug te betalen. Tot op heden hebt u dit nagelaten. Arbeidsvoorziening verzoekt en voor zover nodig sommeert zij u binnen 10 na heden het - herziene - bedrag ad NLG 142.651,50 (EUR 64.732,41 te voldoen. (…)
1.9 Tegen het besluit van 8 augustus 2002 heeft de Arbeidsvoorziening bezwaar gemaakt. Het Agentschap heeft op 2 februari 2003 afwijzend beslist op het bezwaar. Op instigatie X heeft de Arbeidsvoorziening daartegen beroep ingesteld, maar daarna heeft X de Arbeidsvoorziening gevraagd dit beroep in te trekken.
Het geschil in conventie en in reconventie
2.1 In conventie vordert de Arbeidsvoorziening bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van X om aan haar in totaal f 287.483,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van X in de kosten, die van het beslag daaronder begrepen.
2.2 De Arbeidsvoorziening stelt daartoe dat X gehouden is de teveel betaalde voorschotten ad in totaal f 142.651,50 aan haar terug te betalen, terwijl hij bovendien nog een bedrag van f 78.490,00 aan haar verschuldigd is in verband met wervings- en selectiewerk dat zij in zijn opdracht heeft uitgevoerd voor het project. Rente en kosten begroot de Arbeidsvoorziening op f 66.342,45, waarmee haar totale vordering uitkomt op f 287.483,95.
3.1 X heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in conventie. Na wijziging van eis, vordert hij in reconventie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- de veroordeling van de Arbeidvoorziening om aan hem f 75.331,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2000, alsmede
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst die hij met de Arbeidsvoorziening heeft gesloten met betrekking tot de werving en selectie van deelnemers en deelnemende bedrijven gedeeltelijk is ontbonden en een verklaring voor recht dat zij daarom de declaraties betreffende haar werkzaamheden voor X dient te reduceren tot respectievelijk € 9.430,55 en € 4.443,41,
een en ander met veroordeling van de Arbeidsvoorziening in de kosten.
3.2 X stelt daartoe dat hem in het kader van de uitvoering van het project geen verwijt treft en dat hem een subsidie van in totaal f 376.659,00 is toegekend, waarvan hem pas 80% is betaald, zodat hij nog aanspraak kan maken op f 75.331,80. Verder is de Arbeidsvoorziening tekort geschoten in de nakoming van de contractuele verplichting die zij jegens hem was aangegaan om kandidaten en bedrijven voor het project te werven en te selecteren, zodat de twee rekeningen die de Arbeidsvoorziening hem in verband daarmee heeft gestuurd, evenredig verminderd moeten worden.
3.3 De Arbeidsvoorziening heeft tegen de reconventionele vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
4 Het beslag is rechtsgeldig gelegd nu de daarvoor geldende formaliteiten in acht zijn genomen.
5 X heeft betoogd dat hij met de Arbeidsvoorziening een overeenkomst heeft gesloten. Vooropgesteld zij dat uit de stukken niet blijkt dat de partijen en subsidie-overeenkomst in de zin van artikel 4:36 van de Awb hebben gesloten. Wel blijkt uit de stukken dat X met de Arbeidsvoorziening overeenkomsten heeft gesloten, inhoudende dat de Arbeidsvoorziening in het kader van het subsidieproject bepaalde werkzaamheden zou uitvoeren. Kennelijk wil X betogen dat aldus de Arbeidsvoorziening (mede) verantwoordelijk is geworden voor de uitvoering van het project en daarom de vermindering van de subsidie bij de subsidievaststelling voor eigen rekening dient te nemen, nu zij in de uitvoering tekort is geschoten.
6 Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het project primair ligt bij X als bedenker en uitvoerder daarvan. Het feit dat de subsidie-aanvraag op grond van Europese regelgeving moet worden ingediend door de Arbeidsvoorziening, maakt dit niet anders. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering gaat ook niet over op degenen met wie X contracten heeft gesloten voor de uitvoering van de subsidie-aanvraag. De vraag is of dit anders is nu X in verband met de uitvoering een contract heeft gesloten met de Arbeidsvoorziening, terwijl de Arbeidsvoorziening ook is opgetreden als aanvraagster en ontvangster van de ESF-subsidie. Aldus had de Arbeidsvoorziening een dubbelrol. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling van deze zaak een onderscheid worden gemaakt tussen de rol van de Arbeidsvoorziening in eht kader van de subsidieverlening en de rol van de Arbeidsvoorziening als contractspartij van X.
7 In verband met haar rol in het kader van de subsidieverlening vordert de Arbeidsvoorziening thans in conventie een bedrag van f 142.651,50 terug wegens te veel betaalde subsidievoorschotten, stellende dat deze onverschuldigd zijn betaald. Om hiervoor een executoriale titel te verkrijgen, dient zij zich tot de burgerlijke rechter te wenden. X heeft echter een aantal inhoudelijke bezwaren tegen de terugvordering opgeworpen. Zo heeft X betoogd dat hij nooit inhoudelijk commentaar heeft gekregen op de tussentijdse kwartaalrapportages en dat de Arbeidsvoorziening zijn tarieven bij de aanvraag heeft geaccepteerd. Dit roept de vraag op of die bezwaren in deze procedure aan de orde kunnen komen. In dit verband wordt het volgende overwogen.
8 Als dienst van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid vormt de Arbeidsvoorziening een rechtspersoon die krachtens publiek recht is ingesteld in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Zij moet dus worden beschouwd als een bestuurslichaam. Op schrift gestelde beslissingen van haar bestuursorganen, inhoudende publiekrechtelijke rechtshandelingen, moeten daarom worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Awb. In dit geval is er sprake van de terugvordering van een subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Awb wegens onverschuldigde betaling. Het terugvorderen van onverschuldigd betaalde subsidies moet op grond van artikel 4:57 Awb worden aangemerkt als een besluit waartegen bij de bestuursrechter kan worden opgekomen. Het feit dat de Arbeidsvoorziening van X subsidie terugvordert omdat zij op haar beurt de subsidie moet terugbetalen aan het Agentschap, maakt dit niet anders. Uit jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven blijkt dat ook in dit geval - waarbij de partijen ervoor hebben gekozen dat de ESF-subsidie wordt toegekend aan de aanvrager en niet aan de begunstigde - door de Arbeidsvoorziening jegens X een terugvorderingbesluit moet worden genomen waarbij zij een eigen afweging dient te maken waartegen X bij de bestuursrechter kan worden opgekomen, die dan vervolgens inhoudelijk X’ bewaren tegen de terugvordering dient te beoordelen (vgl. CBB 9 november 1999, AB 2000/233). Een dergelijk voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, is in deze procedure nog niet genomen. De brief van 26 augustus 2002 waarin de Arbeidsvoorziening X in kennis stelt van het besluit dat het Agentschap jegens haar heeft genomen en waarin X is aangezegd terug te betalen, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dit roept de vraag op of de Arbeidsvoorziening thans al een rechtsvordering tegen X kan instellen. Ofschoon in de literatuur wel is verdedigd dat dit mogelijk is (vgl. Mon. Awb A6 (Bok), paragraaf 8.4) oordeelt de rechtbank dit uit een oogpunt van rechtsbescherming en adequate verdeling van de taken tussen de bestuursrechter en de civiele rechter in dit geval niet wenselijk omdat dit met zich zou kunnen brengen dat reeds een executoriale titel tegen X wordt afgegeven terwijl X’ inhoudelijke bezwaren daartegen in rechte nog niet zijn getoetst. Nu de Arbeidsvoorziening in verband met de terugvordering van de subsidie nog geen besluit heeft genomen, moet zij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot veroordeling van X om aan haar wegens onverschuldigde betaling f 142.651,50 terug te betalen.
9 Wat betreft de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de wervings- en selectiewerkzaamheden door de Arbeidsvoorziening, geldt het volgende. De Arbeidsvoorziening vordert in dit verband in conventie dat X de rekeningen betaalt die zij hem hiervoor heeft gestuurd, terwijl X in reconventie gedeeltelijke ontbinding en vermindering van de factuurprijs vordert, stellende dat de Arbeidsvoorziening wanprestatie heeft gepleegd. X verwijt de Arbeidsvoorziening in de eerste plaats dat zij te weinig bedrijven heeft geworven. In de schriftelijke overeenkomst van 14 maart 2000 is bepaald:
Inzake de werving van bedrijven factureert Arbeidsvoorziening (…) f 40.080,-. Daarvoor levert Arbeidsvoorziening i.s.m. OOM tenminste 16 deelnemende bedrijven o.b.v. intentieverklaringen t.b.v. de matching van kandidaten op een stage- c.q. arbeidsplaats.
Kennelijk was het dus zo dat de Arbeidsvoorziening tenminste 16 bedrijven “met intentieverklaringen” moest werven. Volgens X was mondeling overeengekomen dat er 20 bedrijven geworven zouden worden. Vast staat dat de Arbeidsvoorziening maar 13 bedrijven heeft geworven, waarvan er in ieder geval 12 de intentieverklaring hebben ondertekend. Het dertiende bedrijf, de firma Prins uit Veldhoven, was bereid een stageplaats aan te bieden voor één kandidaat, maar was niet bereid de kandidaat een vooruitzicht op een jaarcontract aan te bieden. Kennelijk heeft dit bedrijf dus een beperkte intentieverklaring afgegeven. Nu het project voorzag in een opleidingstraject dat uiteindelijk moest eindigen met indiensttreding bij een bedrijf, moet het ervoor worden gehouden dat dit bedrijf niet beantwoordde aan de overeenkomst. Verder geldt dat op deze wijze weliswaar in totaal 16 stageplaatsen zijn geworven, maar dat was niet de afspraak. Uit de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst volgt immers in dat tenminste 16 bedrijven zouden worden geworven. De Arbeidsvoorziening heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de afspraak die de partijen in 2000 hebben gemaakt op 14 maart 2000 onjuist is vastgelegd. Nu zij maar 13 bedrijven heeft aangeleverd, waarvan er bovendien één niet bereid bleek de kandidaat een vooruitzicht op een baan te bieden, zodat uiteindelijk maar 12 bedrijven aan alle voorwaarden voldeden, moet de conclusie zijn dat de Arbeidsvoorziening in zoverre is tekort geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen.
10 De Arbeidsvoorziening heeft daar tegenover gesteld dat X haar nooit in gebreke heeft gesteld en haar ook anderszins ter zake nooit heeft aangesproken. Dit heeft X betwist. In zijn akte na comparitie heeft hij gesteld dat hij, toen ook nog eens bleek dat zeven van de door de Arbeidsvoorziening geworven bedrijven afhaakten, de zogenoemde begeleidingsgroep bijeen heeft geroepen, waaraan ook de Arbeidsvoorziening deelnam. In die begeleidingsgroep heeft hij de Arbeidsvoorziening aangesproken op het feit dat de door haar geworven bedrijven afhaakten en aangezegd zorg te dragen voor aanlevering van voldoende bedrijven. Voor alle betrokkenen was duidelijk, aldus X, dat dit binnen de projecttermijn moest gebeuren. De Arbeidsvoorziening heeft vervolgens echter niets meer ondernomen, waarna hij zelf bedrijven is gaan werven. Volgens X is de Arbeidsvoorziening aldus op de voet van artikel 6:83 BW zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt. De Arbeidsvoorziening heeft deze gang van zaken als zodanig niet gemotiveerd betwist. Zij heeft volstaan met de opmerking dat zij, nadat zij de bedrijven had aangeleverd, aan haar verplichtingen had voldaan.
11 Zoals hiervoor onder 9 is overwogen, was dat laatste echter niet het geval omdat zij minder dan 16 bedrijven had aangedragen. Toen ook nog eens bleek dat er daarvan zeven afhaakten, mocht van haar toch wel worden verwacht dat zij zich actief had opgesteld bij het zoeken naar een oplossing voor de gerezen problemen. Onweersproken is dat zij dit heeft nagelaten. Verder volgt uit de stellingen van X dat nakoming blijvend onmogelijk was geworden op het moment dat bekend werd dat hierdoor schade werd geleden, namelijk toen het Agentschap duidelijk maakte dat de subsidie uiteindelijk zou worden vastgesteld op een lager bedrag dan dat eerder was toegekend. Op de voet van artikel 6:74 BW juncto artikel 6:265 BW kan X de Arbeidsvoorziening dan ook aanspreken tot schadevergoeding en kan hij ontbinding van de overeenkomst vorderen.
12 Schadevergoeding vordert X evenwel niet. Kennelijk wil X dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden, namelijk voor zover de Arbeidsvoorziening te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen omdat zij uiteindelijk maar 60% van de geschikte bedrijven heeft aangedragen. In zoverre wil hij kennelijk ook bevrijd worden van zijn betalingsverplichting. Met zijn stelling dat de Arbeidsvoorziening maar 60% van de overeengekomen bedrijven heeft geworven, gaat hij er kennelijk van uit dat hij met Arbeidsvoorziening is overeengekomen dat zij ongeveer 20 bedrijven zou aanleveren en uiteindelijk maar 12 bedrijven heeft geleverd. Uit de tekst van de door beide partijen op 14 maart 2000 ondertekende overeenkomst, blijkt daarvan echter niet. Op grond daarvan kon de Arbeidsvoorziening immers volstaan met het aanleveren van 16 bedrijven. Nu de tekst van de in maart 2000 gesloten overeenkomst duidelijk is, had het op X’ weg gelegen om aan te geven hoe, waar en wanneer de partijen dit mondeling zijn overeengekomen. Omdat hij dit heeft nagelaten, moet aan dit betoog wegens onvoldoende onderbouwing voorbij worden gegaan en moet het ervoor worden gehouden dat de partijen in 2000 hebben afgesproken dat de Arbeidsvoorziening tenminste 16 bedrijven zou werven. Verder heeft de Arbeidsvoorziening gesteld dat X, nu zij 13 van de 16 overeengekomen bedrijven heeft geleverd, hooguit 3/16e deel van de rekening onbetaald zou mogen laten. Met X is de rechtbank, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, van oordeel dat X 4/16e , dus 25%, van de rekening onbetaald mag laten.
13 Nu de Arbeidsvoorziening X voor haar werk met betrekking tot het werven van bedrijven een nota van f 40.080,00 (€ 18.187,51) exclusief BTW heeft gestuurd, zou dit betekenen dat hij nog 75% van € 18.187,51 = € 13.640,63 (f 30.060,00) moet betalen. X vordert echter een verklaring voor recht dat hij nog maar € 4.443,41 moet betalen. Daarbij gaat hij er - kennelijk abusievelijk - van uit dat hij in dit verband in totaal € 7.405,69 aan de Arbeidsvoorziening moet betalen. Omdat een en ander ook gevolgen heeft voor de toewijsbaarheid van de door de Arbeidsvoorziening in conventie ingestelde vordering tot betaling van haar rekeningen in verband met haar wervings- en selectiewerkzaamheden, terwijl in rechte niet meer kan worden toegewezen dan gevorderd, zal de zaak naar de rol worden verwezen teneinde X in de gelegenheid te stellen zijn eis in reconventie aan te passen.
14 Verder verwijt X de Arbeidsvoorziening dat zij vier kandidaten heeft geworven die niet in de subsidieregio woonden, zonder ooit te melden - ook niet naar aanleiding van tussentijdse kwartaalrapportages - dat deze kandidaten alleen voor subsidiëring in aanmerking zouden komen wanneer zij in de subsidieregio te werk werden gesteld. Niet gesteld of gebleken is echter dat de partijen waren overeengekomen dat de kandidaten per se in de subsidieregio moesten wonen. Dit was voor de subsidieverlening ook niet nodig. Wel moest ofwel het bedrijf in de regio gevestigd zijn ofwel de kandidaat in de regio wonen om voor subsidiëring in aanmerking te komen, zo hebben de partijen ter comparitie laten weten. Weliswaar kunnen daar vraagtekens bij geplaatst worden nu uit de toekenningsbeschikking van 22 november 1999 blijkt dat de deelnemers stage moesten lopen bij een bedrijf in de subsidieregio, maar dit laat onverlet dat het voor iemand als X, die ervaring heeft met dit soort projecten, steeds duidelijk moet zijn geweest dat er in ieder geval op de een of andere wijze een verband zou moeten bestaan met de werkgelegenheid in de regio waarvoor het ESF zogenoemde doelstelling 2-gelden beschikbaar stelde. Dit blijkt ook uit de Uitvoeringsregeling ESF Doelstelling 2 Zuidoost-Brabant (Stcrt. 1997, 134 d.d. 17 juli 1997), die op 5 januari 2000 aan X is toegestuurd en waarin onder meer is bepaald dat het project de regionale werkgelegenheid dient te bevorderen (artikel 3 lid 6). De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de Arbeidsvoorziening tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting tot het werven en selecteren van kandidaten, zodat dit deel van de reconventionele vordering moet worden afgewezen.
15 Dit betekent dat X - na adequate eiswijziging zijnerzijds - in verband met de wervings- en selectiewerkzaamheden van de Arbeidsvoorziening in totaal nog f 30.060,00 + f 26.720,00 = f 56.780,00 + 17,5% BTW = f 66.716,50 aan de Arbeidsvoorziening zal moeten betalen.
16 In conventie vordert de Arbeidsvoorziening verder nog een bedrag van f 66.342,45 wegens “rente en kosten”. Zij heeft echter in het geheel niet aangegeven waarom X aan haar rente en kosten zou zijn verschuldigd en evenmin hoe zij dit bedrag heeft berekend. Dit deel van de vordering moet dan ook wegens onvoldoende onderbouwing worden afgewezen.
17 Tot slot vordert X in reconventie betaling van f 75.331,80. Daartoe stelt hij dat hem pas 80% van het bij besluit van 7 december 1999 toegekende subsidiebedrag is uitbetaald. Uit het enkele feit dat bij besluit van 7 december 1999 subsidie is toegekend, volgt nog niet dat hij thans aanspraak kan maken op betaling van het toen toegekende bedrag. Uit de subsidieregeling volgt immers dat slechts 80% van het toegekende bedrag bij wijze van voorschot wordt uitbetaald. Daar komt bij dat de subsidieperiode inmiddels voorbij is en dat de definitieve subsidie door het Agentschap inmiddels is vastgesteld, zodat thans de Arbeidsvoorziening moet vaststellen op welk subsidiebedrag X aanspraak kan maken, waartegen X eventueel bij de bestuursrechter kan opkomen. Ook een vaststellingsbesluit is kennelijk nog niet genomen. Pas nadat de subsidie is vastgesteld, kan X in rechte betaling vorderen van hetgeen hij nog niet heeft ontvangen. X moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn reconventionele vordering.
18 De zaak zal thans naar de rol worden verwezen teneinde X in de gelegenheid te stellen zijn reconventionele vordering in verband met hetgeen hiervoor onder 12 en 13 is overwogen, aan te passen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden en het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis zal niet worden toegestaan.
De rechtbank, recht doende,
verwijst de zaak naar de rol van 13 augustus 2003 teneinde X in de gelegenheid te stellen zijn reconventionele vordering aan te passen op grond van het onder 12 en 13 overwogene,
bepaalt dat de Arbeidsvoorziening daar dan vervolgens, mede in verband met haar vordering in conventie, bij akte ter rolle op zal kunnen reageren,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 16 juli 2003.