ECLI:NL:RBARN:2003:AL7587
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- N.W. Huijgen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over een nalatenschap en onrechtmatige daad
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de vraag centraal of de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van een geschil dat voortvloeide uit de nalatenschap van een in Oostenrijk overleden persoon. De curator, X, die optreedt in het faillissement van A.W.M. Y, vorderde dat Y zou worden veroordeeld tot het afgeven van goederen die verband hielden met de nalatenschap van zijn overleden moeder. Y, de gedaagde, voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd diende te verklaren, omdat volgens hem het toepasselijke recht het recht van de erflater was, dat in Oostenrijk van toepassing was. Hij stelde dat de aard van de vorderingen geen rechtsrelatie met Nederland had en dat een eventueel vonnis in Nederland niet in Oostenrijk ten uitvoer kon worden gelegd.
De rechtbank oordeelde dat zij internationale rechtsmacht had op basis van de woonplaats van Y, de gedaagde. De rechtbank verwierp het beroep op onbevoegdheid en stelde vast dat de vorderingen van de curator niet op erfrecht, maar op onrechtmatige daad waren gebaseerd. Dit betekende dat de rechtbank bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. Y had ook provisionele vorderingen ingediend, maar de rechtbank verklaarde hem niet-ontvankelijk in deze vorderingen, omdat hij zich eerst tot de rechter-commissaris in zijn faillissement diende te wenden.
De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van conclusie van dupliek in de hoofdzaak. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 augustus 2003 door mr. N.W. Huijgen.