Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/082034-02
Datum zitting : 13 oktober 2003
Datum uitspraak : 27 oktober 2003
TEGENSPRAAK overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw: mr. M.E. de Meijer, advocaat te 's-Gravenhage
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 15 februari 2002, althans in of omstreeks de maand februari 2002, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, hierin bestaande dat voornoemde [slachtoffer] toen daar door hem, verdachte en/of verdachtes mededader als meerdere van die [slachtoffer] werd opgedragen tussen twee in rij opgestelde personen (mariniers) door te lopen waarna die [slachtoffer] een (legerings)kamer werd binnengeduwd, althans is binnengegaan en/of (zich) (vervolgens) van (alle) kleding is/heeft ontdaan en/of (vervolgens) door een of meer mariniers onder een douche is geduwd/getrokken, althans meegenomen en/of tijdens het douchen meermalen, althans eenmaal is betast, althans aangeraakt en/of waarbij/waarna door een of meer mariniers (seksistische) opmerkingen zijn gemaakt en/of (ongekleed) op een bed tussen een aantal mariniers heeft gelegen en/althans - tegen de wil van die [slachtoffer] - op voornoemde (legerings)kamer heeft overnacht;.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 13 oktober 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Wel was als uitdrukkelijk gemachtigde van verdachte aanwezig mevrouw mr. M.E. de Meijer, advocaat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen hechtenis onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht.
De raadsvrouw heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 01 tot en met 15 februari 2002, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer], door enige feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, hierin bestaande dat voornoemde [slachtoffer] toen daar door hem, verdachte en verdachtes mededader als meerdere van die [slachtoffer] werd opgedragen tussen twee in rij opgestelde personen (mariniers) door te lopen waarna die [slachtoffer] een (legerings)kamer werd binnengeduwd, en zich vervolgens van alle kleding heeft ontdaan en vervolgens door mariniers onder een douche is meegenomen en tijdens het douchen eenmaal is betast, en waarbij door mariniers (seksistische) opmerkingen zijn gemaakt en ongekleed op een bed tussen een aantal mariniers heeft gelegen en - tegen de wil van die [slachtoffer] - op voornoemde (legerings)kamer heeft overnacht.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte samen met zijn mededader welbewust een marinier en zonder dat zij daartoe enig recht hadden en derhalve wederrechtelijk, door enige feitelijkheden zonder geweld, gericht tegen die marinier heeft gedwongen iets te doen en te dulden. Verdachte en zijn mededader waren de militaire meerdere van de betrokken marinier en zij wisten dat vanuit hun positie gehoorzaamd zou worden op hetgeen zij opdroegen. Zij hebben weliswaar hun meerdere sergeant [naam] ingelicht over de logeerpartij, maar niet aannemelijk is geworden dat deze heeft geweten dat de logeerpartij zich op zodanige wijze zou ontwikkelen als is geschied, zodat dit niet disculpeert. In casu was sprake van een volstrekt onbevoegd gegeven opdracht “om te gaan logeren” bij een andere groep mariniers in opleiding van welke groep de medeverdachte instructeur is. Een viertal leden van die groep had zich bereid verklaard om zich tegenover [slachtoffer] nichterig te gedragen om hem te confronteren met diens door verdachte en zijn mededader als marinier onwaardig geachte nichterige – homoseksueel getinte - gedrag, zowel fysiek als verbaal, en hem dat af te leren.
Verdachte en zijn mededader hebben nadat zij gezien hadden dat hun opdracht werd uitgevoerd op een gegeven moment niet meer gekeken wat er gebeurde.
De militaire kamer deelt niet de mening van de verdediging dat door de bijzondere cultuur bij het Korps Mariniers het individu altijd ondergeschikt wordt aan de groep. Het kan zo zijn dat tijdens een missie het groepsbelang moet prevaleren, maar dat neemt niet weg dat de wijze waarop de groepsleden met elkaar behoren om te gaan betamelijk dient te zijn en daarvan was geen sprake.
De militaire kamer is van oordeel dat er wel sprake was van dwang, omdat [slachtoffer] als lagere in rang als gevolg van het dienstbevel zich daaraan niet kon onttrekken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“medeplegen van: een ander door enige andere feitelijkheid dan geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden”,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 284 eerste lid aanhef en onder 1º, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 september 2003.
De militaire kamer overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan dwang van een ondergeschikte om dingen te doen en zich te laten welgevallen. Het is een buitengewoon vernederende ervaring voor betrokkene geweest.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke werkstraf.
De militaire kamer overweegt oplegging van een werkstraf, enerzijds om de ernst van het feit aan te geven en anderzijds dat zij daarmee de verdachte confronteert met zijn verantwoordelijkheden jegens de maatschappij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende ZESTIG (60) UREN.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op DERTIG (30) DAGEN.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten vier (4) uren, zijnde twee (2) dagen hechtenis.
mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter,
mr. T.H.P. de Roos., vice-president,
kolonel mr. G.J.J.M. Pick, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2003.