ECLI:NL:RBARN:2003:AM3270

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/082035-02
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B.N. Crol
  • T.H.P. de Roos
  • G.J.J.M. Pick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang door onderofficieren op marinier met ernstige gevolgen

In deze zaak, behandeld door de Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem, zijn twee onderofficieren veroordeeld voor het plegen van dwang op een marinier. De feiten vonden plaats tussen 1 en 15 februari 2002 in Rotterdam, waar de onderofficieren de marinier zonder recht hebben gedwongen om zich te onderwerpen aan vernederende handelingen. De rechtbank oordeelde dat de onderofficieren, als meerdere van de marinier, welbewust gebruik hebben gemaakt van hun positie om de marinier te dwingen tot gedrag dat als onwaardig werd beschouwd. Dit leidde tot een buitengewoon vernederende ervaring voor de marinier, die door de onderofficieren werd opgedragen om tussen twee mariniers door te lopen en vervolgens in een kamer werd geduwd, waar hij werd ontdaan van zijn kleding en onderworpen aan seksistische opmerkingen en ongepaste handelingen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten. De militaire kamer oordeelde dat de aard van het bewezenverklaarde feit, dat valt onder het medeplegen van wederrechtelijke dwang, een werkstraf van 60 uren rechtvaardigt. De rechtbank benadrukte dat de gedragingen van de onderofficieren niet alleen de marinier ernstig hebben gekwetst, maar ook de normen en waarden binnen de militaire organisatie hebben aangetast. De opgelegde straf is bedoeld om de ernst van het feit aan te geven en de verdachten te confronteren met hun verantwoordelijkheden jegens de maatschappij. De rechtbank heeft de werkstraf binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis te laten voltooien, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/082035-02
Datum zitting : 13 oktober 2003
Datum uitspraak : 27 oktober 2003
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Officier-raadsman: luitenant ter zee van administratie der tweede klasse oudste categorie S. Boeke te Doorn
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 15 februari 2002, althans in of omstreeks de maand februari 2002, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, hierin bestaande dat voornoemde [slachtoffer] toen daar door hem, verdachte en/of verdachtes mededader als meerdere van die [slachtoffer] werd opgedragen tussen twee in rij opgestelde personen (mariniers) door te lopen waarna die [slachtoffer] een (legerings)kamer werd binnengeduwd, althans is binnengegaan en/of (zich) (vervolgens) van (alle) kleding is/heeft ontdaan en/of (vervolgens) door een of meer mariniers onder een douche is geduwd/getrokken, althans meegenomen en/of tijdens het douchen meermalen, althans eenmaal is betast, althans aangeraakt en/of waarbij/waarna door een of meer mariniers (seksistische) opmerkingen zijn gemaakt en/of (ongekleed) op een bed tussen een aantal mariniers heeft gelegen en/althans - tegen de wil van die [slachtoffer] - op voornoemde (legerings)kamer heeft overnacht.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 13 oktober 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door luitenant ter zee van administratie der tweede klasse oudste categorie S. Boeke te Doorn.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen hechtenis onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 01 tot en met 15 februari 2002, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer], door enige feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, hierin bestaande dat voornoemde [slachtoffer] toen daar door hem, verdachte en verdachtes mededader als meerdere van die [slachtoffer] werd opgedragen tussen twee in rij opgestelde personen (mariniers) door te lopen waarna die [slachtoffer] een (legerings)kamer werd binnengeduwd, en zich vervolgens van alle kleding heeft ontdaan en vervolgens door mariniers onder een douche is meegenomen en tijdens het douchen eenmaal is betast, en waarbij door mariniers (seksistische) opmerkingen zijn gemaakt en ongekleed op een bed tussen een aantal mariniers heeft gelegen en - tegen de wil van die [slachtoffer] - op voornoemde (legerings)kamer heeft overnacht.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte samen met zijn mededader welbewust een marinier en zonder dat zij daartoe enig recht hadden en derhalve wederrechtelijk, door enige feitelijkheden zonder geweld, gericht tegen die marinier heeft gedwongen iets te doen en te dulden. Verdachte en zijn mededader waren de militaire meerdere van de betrokken marinier en zij wisten dat vanuit hun positie gehoorzaamd zou worden op hetgeen zij opdroegen. Zij hebben weliswaar hun meerdere sergeant [naam] ingelicht over de logeerpartij, maar niet aannemelijk is geworden dat deze heeft geweten dat de logeerpartij zich op zodanige wijze zou ontwikkelen als is geschied, zodat dit niet disculpeert. In casu was sprake van een volstrekt onbevoegd gegeven opdracht “om te gaan logeren” bij een andere groep mariniers in opleiding van welke groep de medeverdachte instructeur is. Een viertal leden van die groep had zich bereid verklaard om zich tegenover [slachtoffer] nichterig te gedragen om hem te confronteren met diens door verdachte en zijn mededader als marinier onwaardig geachte nichterige – homoseksueel getinte - gedrag, zowel fysiek als verbaal, en hem dat af te leren.
Verdachte en zijn mededader hebben nadat zij gezien hadden dat hun opdracht werd uitgevoerd op een gegeven moment niet meer gekeken wat er gebeurde.
De militaire kamer deelt niet de mening van de verdediging dat door de bijzondere cultuur bij het Korps Mariniers het individu altijd ondergeschikt wordt aan de groep. Het kan zo zijn dat tijdens een missie het groepsbelang moet prevaleren, maar dat neemt niet weg dat de wijze waarop de groepsleden met elkaar behoren om te gaan betamelijk dient te zijn en daarvan was geen sprake.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“medeplegen van: een ander door enige andere feitelijkheid dan geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden”,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 284 eerste lid aanhef en onder 1º, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 september 2003.
De militaire kamer overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan dwang van een ondergeschikte om dingen te doen en zich te laten welgevallen. Het is een buitengewoon vernederende ervaring voor betrokkene geweest.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke werkstraf.
De militaire kamer overweegt oplegging van een werkstraf, enerzijds om de ernst van het feit aan te geven en anderzijds dat zij daarmee de verdachte confronteert met zijn verantwoordelijkheden jegens de maatschappij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende ZESTIG (60) UREN.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op DERTIG (30) DAGEN.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten twee (2) uren, zijnde één (1) dag hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter,
mr. T.H.P. de Roos., vice-president,
kolonel mr. G.J.J.M. Pick, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2003.