ECLI:NL:RBARN:2003:AN7955

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
86336 / HA ZA 02-610
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit rekening-courant na overlijden van een echtgenoot

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap WATERTRANSPORT W. DE BEIJER B.V. betaling van een bedrag van € 147.360,34 van de gedaagden X en de erven Y, voortvloeiend uit een rekening-courantverhouding met de overleden Y. De rechtbank Arnhem heeft op 22 oktober 2003 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de feiten en het procesverloop uitvoerig zijn beschreven. Y was op 24 november 2000 overleden na een ongeval tijdens het werk, en X en Y waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De erven Y voerden aan dat de nalatenschap door de kinderen S en M was verworpen, waardoor De Beijer niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering. De rechtbank oordeelde echter dat X ook erfgenaam was en dat de vordering ontvankelijk was. De rechtbank verwierp ook het verweer van de gedaagden dat De Beijer afstand had gedaan van haar vordering, omdat de verklaringen hierover onvoldoende bewijs boden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet hadden aangetoond dat er geen rekening-courantverhouding bestond en dat de vordering van De Beijer gegrond was. De rechtbank heeft De Beijer toegelaten tot bewijsvoering over de hoogte van de vordering, met name de provisie en rente die in rekening waren gebracht. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en bewijsvoering.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 86336 / HA ZA 02-610
Datum vonnis: 22 oktober 2003
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERTRANSPORT W. DE BEIJER B.V.,
gevestigd te Kekerdom,
eiseres,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. M.J. van Dam te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. X,
wonende te Z,
2. Y,
gedaagden,
procureur mr. A.J.B. Ross,
advocaat mr. H.M. van der Bij te Zevenaar.
Partijen zullen hierna ook De Beijer, X en de erven Y worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 juli 2002 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van repliek;
* een conclusie van dupliek.
1.2 Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd.
1.3 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Y (hierna: “Y”) en X zijn aanvankelijk als zelfstandigen werkzaam geweest. Later zijn zij beiden in dienst getreden van Rhein-Main-Donau A.G. te Basel, Y met ingang van 1 januari 1999 en X met ingang van begin april 2000. De Beijer verzorgde de bevrachting. Y is op 24 november 2000 tijdens het lossen van het schip “De IJsselkade”, waarop zij voeren, van boord gevallen en als gevolg daarvan overleden.
X en Y waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2 Bij akte van 16 april 2002 heeft de gemachtigde van S en M voor en namens hen verklaard de nalatenschap van Y te verwerpen.
2.3 De Beijer heeft ter verzekering van haar vordering ten laste van gedaagden conservatoir beslag doen leggen op een onroerende zaak bestaande uit een woonhuis met tuin, gelegen aan de X-straat 32 te Duiven.
3. Het geschil
3.1 De Beijer vordert -samengevat en zakelijk weergegeven- dat de rechtbank X en de erven Y hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 147.360,34 vermeerderd met rente en kosten.
3.2 Daaraan legt De Beijer het volgende ten grondslag. De Beijer en Y hebben een rekening-courantverhouding gehad. Op de datum van overlijden van Y bedroeg het saldo daarvan ƒ 324.739,45, zijnde € 147.360,34, ten gunste van De Beijer. Dat saldo is aan X en de erven Y medegedeeld en zij hebben daartegen niet geprotesteerd. Ingevolge artikel 1:102 BW is X voor de helft van die schuld aansprakelijk, terwijl de erven Y eveneens aansprakelijk zijn.
3.3 X en de erven Y voeren tegen deze vordering gemotiveerd verweer. Daarop zal de rechtbank, voor zover relevant, onder de beoordeling ingaan.
4. De beoordeling
4.1 De erven Y voeren het verweer dat De Beijer in haar vordering jegens hen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de kinderen S en M de nalatenschap hebben verworpen. Dit verweer gaat niet op: ook X is immers erfgenaam van Y, terwijl bovendien niet is gesteld of gebleken dat er geen andere erfgenamen zijn, zodat de vordering jegens de erven Y ontvankelijk is.
Met betrekking tot die verwerping van de nalatenschap geldt voorts dat De Beijer weerspreekt dat deze verwerping rechtsgeldig is geschied. Daartoe voert zij aan dat M en S in de procedure zijn verschenen en dat laatstgenoemde zich ter comparitie bij de verklaring van haar moeder heeft aangesloten. Deze stelling stuit af op het feit dat de in rechtsoverweging 2.2 bedoelde verklaring voordien reeds was afgelegd en ingevolge artikel 4:190 lid 4 BW onherroepelijk is. S en M hebben de nalatenschap dan ook rechtsgeldig verworpen. Zij worden daardoor geacht nimmer erfgenaam van hun vader -Y- te zijn geweest. Als gevolg daarvan zal een in deze procedure eventueel te wijzen vonnis tegen de erven Y niet tegen S en M ten uitvoer gelegd kunnen worden.
Ten overvloede merkt de rechtbank bovendien op dat niet die beide kinderen in de procedure zijn verschenen, maar de erven Y, dat zij daarmede, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet gelijkgesteld kunnen worden en dat de verschijning van de erven Y dan ook niet in tegenspraak is met de verwerping van de nalatenschap door S en M. Voorts kan, zo overweegt de rechtbank eveneens ten overvloede, naar haar oordeel M door het enkele feit dat zij ter comparitie aanwezig was en daar een verklaring heeft afgelegd, niet geacht worden de nalatenschap te hebben aanvaard.
4.2 Voor het aangaan van een schuld in rekening-courant behoeft een echtgenoot niet de toestemming van de andere echtgenoot. Het verweer dat X op grond van artikel 1:88 BW de nietigheid inroept van de desbetreffende overeenkomst, voor zover een rekening-courantverhouding bestond, aangezien zij geen toestemming daarvoor heeft verleend, wordt dan ook verworpen.
4.3 X en de erven Y stellen zich op het standpunt dat de heer D namens De Beijer in een gesprek op 19 december 2000 afstand heeft gedaan van de vordering c.q. deze heeft kwijtgescholden, althans dat sprake is van rechtsverwerking. Hetgeen zij feitelijk hebben aangevoerd, is echter onvoldoende om, indien deze feiten komen vast te staan, tot die conclusie te kunnen leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Ter comparitie heeft X volgens het proces-verbaal verklaard: “In het gesprek met de heer D zei hij dat hij het verschil zou wegboeken. Wat hij precies daarmee bedoelde, weet ik niet. Mijn kinderen en ik hebben in elk geval niet begrepen dat hij daarmee alleen doelde op een verlies op de boekwaarde van het schip. Zo is het ook niet gezegd.” Aan het proces-verbaal is voorts gehecht een tweetal verklaringen van X respectievelijk haar dochter mevrouw R. Zij verklaren, in vrijwel gelijkluidende bewoordingen, dat de heer D heeft gezegd dat van de opbrengst van het schip eventueel nog openstaande posten zouden worden rechtgetrokken en wat er daarna zou overblijven (winst of verlies) in de boekhouding zou worden verwerkt. In de verklaring van X die is overgelegd (als prod. 1) bij de conclusie van dupliek, stelt X met betrekking tot het gesprek op 19 december 2000: “Met een ruimhartig gebaar werden alle vorderingen op en eventuele schulden aan de fa. De Beijer glad gestreken”. Daargelaten dat deze verklaringen niet geheel in lijn met elkaar lijken te zijn, waarvoor X geen verklaring geeft, kan uit dergelijke bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank geen afstand van de vordering of kwijtschelding worden afgeleid. X zal niet tot bewijs worden toegelaten.
Van rechtsverwerking is al evenmin sprake. Er kan immers niet gezegd worden dat gezien de uitlatingen van de zijde van De Beijer de uitoefening van haar vorderingsrecht in strijd met de redelijkheid en billijkheid geacht moet worden.
De vorenbedoelde verweren worden op grond van het bovenstaande verworpen.
4.4 Gedaagden hebben gemotiveerd betwist dat De Beijer en Y ten tijde van het overlijden van Y een rekening-courantverhouding hadden, dat Y ten tijde van zijn overlijden uit hoofde daarvan een schuld had ter grootte van het door De Beijer gevorderde bedrag en dat De Beijer hun dat na het overlijden van Y zou hebben medegedeeld. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
4.5 Gedaagden stellen dat de relatie tussen De Beijer en Y in 1998 is afgewikkeld en niet in een vordering van De Beijer heeft geresulteerd, maar onderbouwen dat op geen enkele wijze. Dat verweer is daarmede onvoldoende gemotiveerd en wordt verworpen. Overigens lijkt dit niet relevant: de facturen die in rekening-courant zijn geboekt, dateren uit de jaren 1998-2000, ondanks een eventuele afwikkeling in 1998 als door gedaagden gesteld kan nadien uiteraard een nieuwe schuld ontstaan zijn.
4.6 De vraag of De Beijer na het overlijden van Y aan gedaagden mededeling heeft gedaan van het bestaan van de schuld in rekening-courant, acht de rechtbank in het kader van de beoordeling evenmin relevant. Dat kan dan ook in het midden blijven. Immers, ook indien daarvan geen mededeling zou zijn gedaan, doet dat aan de schuld, zo het bestaan daarvan komt vast te staan, niet af.
4.7 In verband met de comparitie van partijen die in deze zaak is gehouden, heeft De Beijer bij brief van 3 september 2002 van zijn advocaat onderliggende stukken ter zake van de rekening-courant toegezonden. Deze brief met stukken, bestaande uit facturen, is aan het proces-verbaal van comparitie gehecht.
Overgelegd zijn alle facturen die staan vermeld op de specificatie van de vordering van De Beijer die aan de dagvaarding is gehecht, met uitzondering van creditfactuur 99171 en factuur 1990407 die blijkens die specificatie volledig is voldaan.
X heeft ter comparitie verklaard dat zij met betrekking tot die facturen en de in rekening gebrachte bedragen haar bij antwoord ingenomen standpunt handhaaft, dat zij daar niets vanaf weet en dat zij thuis een agenda heeft waarin Y alle reizen heeft genoteerd en dat zij in dat opzicht dus zou kunnen nagaan of de facturen kloppen. Hoewel X volgens haar eigen stellingen derhalve in staat is die facturen gemotiveerd te weerspreken, heeft zij zulks nagelaten, zowel ter comparitie als in het verdere verloop van de procedure bij dupliek en bij pleidooi. Ook de stelling van X dat zij een hoge tegenvordering op De Beijer heeft, heeft zij niet onderbouwd. Daardoor staat de verschuldigdheid van de desbetreffende factuurbedragen als onvoldoende weersproken vast.
4.8 Hetgeen hiervoor is overwogen, geldt niet voor zover bij die facturen rente en provisie in rekening zijn gebracht, nu X de verschuldigdheid daarvan wel gemotiveerd betwist. Volgens die facturen heeft De Beijer terzake provisie 7,5% berekend en terzake rente 8,5% op jaarbasis. De rechtbank zal De Beijer toelaten te bewijzen dat zij met Y deze percentages terzake provisie respectievelijk rente overeengekomen is.
4.9 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank:
- laat De Beijer toe te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door getuigen, dat zij met Y een provisievergoeding van 7% en een rentevergoeding van 8,5% op jaarbasis over het saldo in rekening-courant is overeengekomen;
- bepaalt dat, voor zover De Beijer dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr O. Nijhuis) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum (op een dinsdag indien die datum in 2003 valt of een woensdag indien die datum in 2004 valt) en tijd;
- verzoekt partijen, voor zover zij schriftelijk bewijs willen leveren, dat bij akteverzoek over te leggen op de hierna te noemen rolzitting;
- verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen alsmede de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden december 2003 (derhalve dinsdagen) en januari en februari 2004 (derhalve woensdagen), waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
- bepaalt dat het aan de hand van de gevraagde opgave(n) vastgestelde tijdstip behoudens dringende redenen niet zal worden gewijzigd;
- bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
- verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van De Beijer of voor bepaling datum vonnis;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003.
de griffier, de rechter,