ECLI:NL:RBARN:2003:AN9196

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 03/100 WRO
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor agrarisch bouwperceel in verband met gekoppeld bouwblok

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 1 december 2003, hebben eisers A en B, wonende te C, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal. Dit besluit, genomen op 26 november 2002, weigerde eisers vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de toekenning van een agrarisch bouwperceel aan de …weg/…straat te C. Eisers stelden dat uitbreiding van hun agrarisch bedrijf aan de …straat … niet mogelijk was vanwege milieuproblemen en vroegen om vrijstelling voor een gekoppeld bouwblok.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om vrijstelling onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank benadrukte dat de toetsing aan de thematische herziening van het bestemmingsplan niet doorslaggevend is voor de beoordeling van het verzoek om vrijstelling. De rechtbank stelde vast dat het verzoek van eisers betrekking had op een gekoppeld bouwblok, terwijl de thematische herziening zich richtte op nieuwvestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat het verzoek niet voldeed aan de thematische herziening niet betekende dat vrijstelling voor het gekoppeld bouwblok uitgesloten was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd bepaald dat de gemeente West Maas en Waal het door eisers betaalde griffierecht van € 109,-- diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de afwijzing van verzoeken om vrijstelling van bestemmingsplannen, waarbij ook persoonlijke belangen van de aanvrager in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: 03/100 WRO
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A en B,
wonende te C, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal te Beneden-Leeuwen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 november 2002.
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2002 heeft verweerder aan eisers geweigerd om op grond van artikel 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ten behoeve van de toekenning van een agrarisch bouwperceel aan de …weg/…straat te C.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 april 2002 in stand gelaten.
Tegen het besluit van 26 november 2002 is door eisers beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 november 2003. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door J.M.P. Kamp, adviseur van eisers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.W.M. van de Klok, werkzaam bij de gemeente West Maas en Waal.
3. Overwegingen
Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure uitsluitend het bestreden besluit voorwerp van geschil kan zijn. Derhalve dient hetgeen eisers aanvoeren met betrekking tot eerdere dan wel andere procedures hier buiten bespreking blijven.
Het agrarisch bedrijf van eisers is gevestigd aan de …straat … te C. Aangezien uitbreiding van het bedrijf op deze locatie naar de mening van eisers niet mogelijk is vanwege milieuproblemen, hebben eisers aan verweerder verzocht om vrijstelling te verlenen voor een agrarisch bouwperceel op de hoek …weg/…straat (verder: het perceel). Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eisers vrijstelling willen krijgen voor een zogenaamd gekoppeld bouwblok, dat wil zeggen een bouwblok dat gekoppeld is aan het reeds bestaande agrarische bedrijf aan de …straat … . Het verzoek heeft dus geen betrekking op de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf of op verplaatsing van het bestaande bedrijf.
Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder bevestigd dat het verweerder duidelijk was dat het verzoek om vrijstelling een gekoppeld bouwblok betreft.
Met betrekking tot de planologische situatie blijkt uit de stukken het volgende.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied, integrale herziening’ (verder: het plan), vastgesteld op 12 november 1997 en inmiddels grotendeels van kracht geworden. Artikel 42 van de voorschriften van dit plan (verder: de voorschriften) bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden voor verweerder, onder meer om het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf. Een onderdeel van dit artikel is vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 18 juli 2001. Naar aanleiding van deze vernietiging heeft verweerder geconcludeerd dat meerdere onderdelen van artikel 42 van de voorschriften herzien dienen te worden. Inmiddels heeft dit geleid tot de vaststelling op 31 oktober 2002 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, thematische herziening nieuwvestiging en verplaatsing’ (verder: de thematische herziening), waarbij onderdelen van artikel 42 van het plan zijn herzien.
De rechtbank begrijpt uit het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften (verder: de commissie) van 20 november 2002, welk advies door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, dat de bevoegdheid om vrijstelling ingevolge artikel 19, lid 1, van de WRO te verlenen door de gemeenteraad is gedelegeerd aan verweerder.
Uit het advies van de commissie blijkt dat het verzoek om vrijstelling is getoetst aan de thematische herziening en dat uitgebreid is gemotiveerd dat en waarom het verzoek daaraan niet voldoet. De rechtbank is echter van oordeel dat aldus onvoldoende gemotiveerd is waarom het verzoek om vrijstelling te verlenen is afgewezen. De toetsing aan de thematische herziening kan wel een rol spelen bij de beoordeling door verweerder van het verzoek om vrijstelling, bijvoorbeeld bij de vraag of het project van een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden voorzien, maar is niet doorslaggevend. De enkele omstandigheid dat het verzoek om vrijstelling niet voldoet aan de thematische herziening, betekent immers niet dat het uitgesloten is dat het project van een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden voorzien. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat die herziening betrekking heeft op nieuwvestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf, terwijl het verzoek van eisers betrekking heeft op een gekoppeld bouwblok. De conclusie dat het verzoek van eisers niet voldoet aan de voorwaarden voor wijziging van het plan ten behoeve van nieuwvestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf betekent niet automatisch dat vrijstelling ten behoeve van een gekoppeld bouwblok is uitgesloten.
Indien verweerder van mening is dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien of kan worden voorzien, of indien verweerder, als een goede ruimtelijke onderbouwing wel mogelijk is, geen gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, zal dat nader gemotiveerd moeten worden.
Overigens merkt de rechtbank op dat in het advies van de commissie weliswaar uitgebreid is ingegaan op de vraag of het verzoek van eisers in overeenstemming is met de thematische herziening, maar dat helemaal niet in geschil is en was dat zulks niet het geval is. Uit de stukken blijkt immers dat het eisers van meet af aan duidelijk was dat het verzoek om vrijstelling noch aan artikel 42 van het plan, noch aan de thematische herziening (van dat artikel) voldoet, aangezien eisers een gekoppeld bouwblok nastreven, terwijl plan en thematische herziening (slechts) voorzien in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van nieuwvestiging of verplaatsing.
Evenals in het besluit van 22 april 2002, is in het advies van de commissie vermeld dat het beleid van verweerder is om niet vooruit te lopen op de thematische herziening en dat om die reden het verzoek om vrijstelling is afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat dit argument onvoldoende is voor afwijzing van het verzoek om vrijstelling. Het verzoek van eisers heeft betrekking op een situatie (gekoppeld bouwblok), waarvoor de thematische herziening geen regels geeft. Reeds hierom valt niet in te zien dat met een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van eisers vooruit wordt gelopen op de thematische herziening.
In het advies van de commissie is voorts overwogen dat alleen planologische argumenten in de besluitvorming kunnen worden meegewogen. Ter zitting is inmiddels gebleken dat verweerder dit standpunt -terecht- niet langer inneemt. De rechtbank overweegt dat in het kader van de vraag of verweerder van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen gebruik maakt, in beginsel alle daarbij betrokken belangen in aanmerking moeten worden genomen, ook persoonlijke belangen van de aanvrager. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat dit nog niets zegt over het gewicht dat in voorkomend geval aan die persoonlijke belangen moet worden toegekend.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 22 april 2002.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, nu niet gebleken is dat eisers voor vergoeding in aanmerking komende kosten hebben gemaakt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2002;
- bepaalt voorts dat de gemeente West Maas en Waal aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 109,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van der Vlies als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, Den Haag.
Verzonden op: