ECLI:NL:RBARN:2004:AO3153

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1177
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor agrarische schuur: toets aan bestemmingsplan en veroordeling proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 30 januari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, vertegenwoordigd door ing. E. Stroobosscher, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het oprichten van een schuur op zijn perceel in C. Het college had deze aanvraag op 2 oktober 2002 afgewezen, waarna eiser bezwaar had aangetekend. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het eerdere besluit. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel van eiser is bestemd voor agrarische doeleinden en dat de bouw van de schuur noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank oordeelde dat de schuur zal dienen als opslagruimte voor agrarische bedrijfsmiddelen en dat de exploitatie van het agrarische bedrijf door de zoon van eiser niet in de weg staat aan de vergunningverlening. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag om bouwvergunning van rechtswege was verleend, omdat verweerder niet tijdig had beslist.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het eerdere besluit van 2 oktober 2002 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,--, en het door eiser betaalde griffierecht van € 116,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr.drs. C.M. van der Vlies.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/1177
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A, eiser,
wonende te B, vertegenwoordigd door ing. E. Stroobosscher,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 april 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2002 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om bouwvergunning van eiser voor het oprichten van een schuur op het perceel [straat] in C (verder: het perceel).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen (tijdig) ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is (tijdig) beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 januari 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen, vergezeld van zijn zoon en bijgestaan door ing. E. Strooboscher, werkzaam bij GLTO-Advies te Wageningen. Verweerder heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel VII van de Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet, is, voor zover hier van belang, op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, die is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet (1 januari 2003), het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag is ingediend (in casu 4 maart 2002).
Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 1997’ rust op het perceel de bestemming ‘Agrarische doeleinden I (agrarisch productiegebied)’. Ingevolge artikel 3, eerste lid aanhef en onder a, van de planvoorschriften hebben de aldus bestemde gronden de functie van agrarische productiegebied en zijn deze bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 3, tweede lid onder a aanhef en sub 1, van de planvoorschriften, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangeduide bebouwingsgrenzen, met dien verstande dat bebouwing slechts is toegestaan indien deze noodzakelijk is voor en ten dienste staat aan een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat eisers perceel voorzien is van een zogeheten (agrarisch) bouwblok en dat de bouw van de schuur binnen dit blok is geprojecteerd. Voorts is niet in geschil dat de schuur dienst gaat doen als opslagruimte voor agrarische bedrijfsmiddelen ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van de omliggende - direct aansluitende - landbouw- en weidegronden ter grootte van in totaal ca. 24 hectaren.
Op grond hiervan is, anders dan verweerder heeft aangevoerd, genoegzaam komen vast te staan dat de op te richten schuur ten dienste staat van een ter plaatse uitgeoefend agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in de planvoorschriften. De omstandigheid dat het bedrijf niet door eiser zelf, maar door diens zoon wordt geëxploiteerd doet hieraan - anders dan verweerder meent - niet af.
Ter zitting is voorts voldoende aannemelijk geworden dat de stalling van landbouwwerktuigen in de schuur noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften. Gebleken is dat eisers zoon, die tevens een agrarisch bedrijf te Grave heeft, voor de bewerking van de landbouwgronden en het inscharen van vee thans gebruik moet maken van landbouwvoertuigen die regelmatig over een afstand van omstreeks 10 km. over de weg moeten worden verplaatst. Een stallingsruimte in de onmiddellijke omgeving van die gronden dient derhalve noodzakelijk te worden geacht voor een doelmatige exploitatie van bedoelde landbouw- en weidegronden.
Nu ter zitting voorts is gebleken dat de schuur blijkens de voor dit geding relevante bouwtekeningen - die zich overigens niet onder de gedingstukken bevinden - qua maatvoering aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoet, moet worden geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde - op grond van artikel 4:15 van de Awb nog met twee weken opgeschorte - termijn een beslissing op de bouwaanvraag heeft genomen. Hieruit volgt dat ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet op 3 juni 2003 een bouwvergunning van rechtswege is verleend. Het negatieve welstandsadvies kan hieraan niet afdoen.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door ook het besluit van 2 oktober 2002 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, omdat een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift niet anders dan bedoelde herroeping kan opleveren.
Gelet op het verzoek daartoe in het bezwaarschrift van 18 november 2002 en nu naar het oordeel van de rechtbank het primaire besluit van 2 oktober 2002 wordt herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dat verweerder de kosten welke eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken dient te vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van rechtsbijstand.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,-- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 2 oktober 2002;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten ten bedrage van € 644,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-- en wijst de gemeente Heumen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Heumen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,-- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr.drs. C.M. van der Vlies als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: