ECLI:NL:RBARN:2004:AO3154

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/967
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning pompstation Kerkdriel en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 januari 2004 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor een pompstation in Kerkdriel. Eiser, wonende te Kerkdriel, had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning niet in strijd was met de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan, maar wel met de bouwvoorschriften van dat plan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van het perceel als tankstation al bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, waardoor dit gebruik op grond van het overgangsrecht is toegestaan. Echter, de rechtbank concludeerde dat de toegenomen opslagcapaciteit van de tanks niet leidt tot een toename van het afwijkend gebruik van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de nieuwe opstelling van de tankauto's en de gewijzigde situatie van het pompstation niet in strijd zijn met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is bepaald dat de gemeente Maasdriel het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/967
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te Kerkdriel,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 maart 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2002 heeft verweerder aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vervangen en veranderen van een pompstation aan [adres] te Kerkdriel.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 januari 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. den Otter, werkzaam bij de gemeente Maasdriel.
3. Overwegingen
De rechtbank overweegt allereerst dat haar taak en bevoegdheid niet verder strekken dan tot het geven van een oordeel over het bestreden besluit. Dit besluit behelst de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser, gericht tegen verlening van bovengenoemde bouwvergunning. Aangezien de uitgevoerde bodemsanering hier los van staat, kan de rechtbank in dit geding geen uitspraak doen over de gang van zaken rond die bodemsanering en de gevolgen daarvan en evenmin over de vraag of verweerder in dat kader voldoende openheid van zaken heeft gegeven. Voorts komt de rechtbank in dit geding niet de bevoegdheid toe om verweerder op te dragen het gebouwde pompeiland en de brandstofopslagtank te laten verwijderen en het bevoorraden van het tankstation te laten staken.
Voor de vraag of verweerder in rechte de bestreden bouwvergunning in stand heeft kunnen laten, zijn in dit kader twee artikelen van belang. Artikel 44 van de Woningwet (WoW) bevat het toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning. Artikel 52, eerste lid, van de WoW, bepaalt (voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven) dat een beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning moet worden aangehouden, indien er (gelet op artikel 44) geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist, die nog niet is verleend.
Artikel 44, eerste lid, van de WoW bepaalt (voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven) dat een bouwvergunning slechts mag, en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen niet voldoet aan de bepalingen van het Bouwbesluit;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Dit betekent dat andere overwegingen geen grond kunnen vormen om een bouwvergunning, die aan deze toetsingsgronden voldoet, te weigeren. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde gronden van bezwaar tegen de bouwvergunning, voor zover die niet zijn te herleiden tot deze toetsingsgronden, buiten beschouwing konden blijven.
Het gebruik van het perceel als tankstation is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming volgens het bestemmingsplan "Kerkdriel-Dorp". Door eiser is niet weersproken dat het gebruik van het perceel als tankstation al plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, zodat dit gebruik op grond van het overgangsrecht in dit plan is toegestaan en mag worden gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in sterkere mate gaat afwijken van het plan.
Eiser heeft echter aangevoerd dat totale capaciteit van de opslagtanks is toegenomen, dat er meer mensen komen tanken en dat de plaatsing van het pompeiland tot gevolg heeft dat er verkeer over het perceel gaat dat vroeger aan de rand van de weg bleef staan om te tanken.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de verleende bouwvergunning tot gevolg heeft dat het gebruik in sterkere mate van de bestemming afwijkt en overweegt daartoe als volgt.
Volgens de tekening die bij de bouwvergunning hoort waren in de oude situatie drie tanks van elk 6 m3 aanwezig, derhalve in totaal 18 m3. Ter zitting heeft eiser een meldingsformulier getoond dat verband houdt met de sanering in 1998, waarop is vermeld dat drie tanks aanwezig waren, met een inhoud van 3 m3, 4 m3 en 8 m3, derhalve in totaal 15 m3. Thans is vergunning verleend voor een tank van 20 m3. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of in de oude situatie de opslagcapaciteit in totaal 15 m3 of 18 m3 was, geen sprake is van een toename van de opslagcapaciteit die moet worden aangemerkt als een toename van het afwijkend gebruik. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat door de grotere opslagcapaciteit de bevoorrading minder intensief zal zijn en de grotere capaciteit niet tot gevolg heeft dat het aantal klanten van het tankstation toeneemt.
Uit de tekening bij de bouwvergunning blijkt dat voorheen drie pompen aanwezig waren met elk één slang, voor de aflevering van diesel, euro 95 en super. Thans is sprake van één pompeiland met drie slangen, te weten voor diesel, euro 95 en super. Het aantal afleverpunten is derhalve gelijk gebleven. Aangezien in de oude situatie sprake was van 3 pompen is aannemelijk dat toen meerdere klanten tegelijk konden tanken, hetgeen thans niet meer mogelijk is. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de door eiser gestelde toename van het aantal klanten - thans wordt uitdrukkelijk in het midden gelaten of daarvan sprake is - niet het gevolg is van de verleende bouwvergunning, maar kennelijk andere oorzaken heeft, zoals wellicht het toegenomen autoverkeer.
Blijkens de genoemde tekening was het in de oude situatie mogelijk om te tanken aan de straatzijde van het toenmalige pompeiland en aan de zijde van de bedrijfswoning. In de thans vergunde situatie vindt het tanken plaats in de nabijheid van de bedrijfswoning. De rechtbank ziet niet in dat dit tot gevolg heeft dat het afwijkend gebruik toeneemt.
Eiser heeft voorts nog aangevoerd dat de tankauto’s die de brandstoffen afleveren in de nieuwe situatie wordt opgesteld tussen de bedrijfswoning en de woning van eiser, terwijl dit in de oude situatie niet het geval was. De rechtbank merkt op dat de vulpunten voor de tanks niet van plaats zijn veranderd, zodat niet valt in te zien dat de volgens eiser gewijzigde opstelling van de tankauto’s een gevolg is van de verleende bouwvergunning.
De conclusie is dat de aanvraag om bouwvergunning, voor wat betreft het beoogde gebruik, in overeenstemming is met de overgangsbepaling van artikel 24 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Het pompeiland (inclusief de zogenaamde blockserver) valt onder "andere-bouwwerken" als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften. Voor andere bouwwerken geldt een maximale hoogte van 4 meter, indien wordt gebouwd binnen het bebouwingsoppervlak, en een maximale hoogte van 1 meter indien daarbuiten wordt gebouwd. Duidelijk is dat de hoogte van het pompeiland meer dan 1 meter is, in elk geval ter plaatse van de pompen en de blockserver.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat het pompeiland is gesitueerd óp de dikke lijn op de bestemmingsplankaart die de grens van het bebouwingsoppervlak aangeeft, dat die lijn tot het bebouwingsoppervlak behoort en dat het pompeiland derhalve binnen het bebouwingsoppervlak valt. De gemachtigde van verweerder heeft meegedeeld dat dit is gebleken uit vergelijking van de situatietekening bij de bouwvergunningaanvraag met de plankaart. Een en ander is niet nagemeten op het perceel.
Eiser heeft in twijfel getrokken of het pompeiland binnen het bebouwingsoppervlak valt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De afstand tussen de buitenkant van bedoelde dikke lijn en de straat (perceelsgrens) bedraagt op de plankaart 3 mm. Aangezien de schaal van deze kaart 1:2000 is, is die afstand 6 m.
Op de kaart die bij de bouwvergunning behoort is de afstand van de rand van het pompeiland tot de straat (perceelsgrens) ongeveer 5,3 cm, de afstand van de pomp tot de straat ongeveer 5,6 cm en de afstand van de blockserver tot de straat ongeveer 5,3/5,4 cm. Gelet op de schaal van die kaart (1:100) zijn de afstanden in werkelijkheid ongeveer 5,3 m, 5,6 m respectievelijk 5,3/5,4 m.
Derhalve concludeert de rechtbank dat, zelfs indien van de visie van verweerder uitgegaan zou moeten worden dat de dikke lijn op de plankaart tot het bebouwingsoppervlak behoort - hetgeen thans uitdrukkelijk in het midden wordt gelaten -, het pompeiland, althans de daarop aanwezige pomp en blockserver, volgens de tekening behorend bij de bouwvergunning buiten het bebouwingsoppervlak zijn gelegen. Derhalve is de bouwvergunning in strijd met het bestemmingsplan verleend.
Met betrekking tot een aantal andere geschilpunten overweegt de rechtbank nu reeds het volgende.
Ten aanzien van de redelijke eisen van welstand heeft eiser gesteld dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van het oude advies van de welstandscommissie van 27 februari 1999, omdat het daarbij getoetste bouwplan niet identiek is aan het bouwplan waarvoor thans vergunning is verleend.
De rechtbank kan dit standpunt niet delen. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat het nieuwe bouwplan slechts verschilt van het oude, positief beoordeelde bouwplan, op het punt van de prijzenzuil, die geen deel meer uitmaakt van het nieuwe bouwplan. Genoegzaam kan worden aangenomen dat het ontbreken van deze prijzenzuil geen negatieve invloed heeft op het welstandsoordeel.
Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat het welstandsoordeel inhoudelijk niet door eiser is bestreden, door overlegging van een tegenadvies door een deskundig te achten persoon of instantie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid het oude, positieve welstandsadvies ten grondslag mogen leggen aan haar oordeel dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.
Aangezien niet is uitgesloten dat, bijvoorbeeld door het verlenen van vrijstelling, de strijd met het bestemmingsplan kan worden opgeheven, ziet de rechtbank aanleiding om thans ook te beoordelen of verweerder de aanvraag om bouwvergunning op grond van artikel 52, eerste lid, van de WoW, had dienen aan te houden. Hiertoe dient (in dit geval) de vraag beantwoord te worden of het bouwen tevens is aan te merken als het veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm) is vereist.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een melding op grond van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (Bimm). Eiser heeft dit standpunt bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Maasdriel van 24 februari 2003 is gemotiveerd uiteengezet dat de inrichting valt onder het Bimm. Dat neemt echter niet weg dat de inrichting tevens moet worden aangemerkt als een tankstation waarop het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing (Btm) is. In het Btm wordt een onderscheid gemaakt tussen tankstations voor het wegverkeer type A en type B. Voor type A is een vergunning op grond van de Wm vereist, voor type B kan worden volstaan met een melding. Uit de stukken valt niet af te leiden dat het tankstation op grond van het bepaald in artikel 2, tweede lid, van het Bimm juncto artikel 1, aanhef en sub c van het Btm moet worden aangemerkt als een tankstation type B, waarvoor geen vergunning vereist is. Derhalve heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen grond bestond om de aanvraag bouwvergunning op grond van artikel 52, eerste lid, van de WoW aan te houden.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 november 2002.
Ten aanzien van het verzoek van eiser om een veroordeling van verweerder tot vergoeding van door eiser geleden schade, welk verzoek moet worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb, overweegt de rechtbank als volgt.
Het is niet uitgesloten dat de door de rechtbank geconstateerde strijd met het bestemmingsplan kan worden opgeheven, bijvoorbeeld door het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan. Voorts is niet uitgesloten dat de inrichting meldingplichtig in de zin van de Wm zal blijken te zijn of dat, indien een vergunning op grond van de Wm vereist is, die vergunning zal worden verleend.
Derhalve kan op dit moment niet worden beoordeeld of de door eiser gestelde schade, wat daarvan verder ook zij, een gevolg is van het thans bestreden besluit. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding moet dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte proceskosten die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:74 van de Awb, bepalen dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 november 2002 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Maasdriel het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: