ECLI:NL:RBARN:2004:AO3245

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1551
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J.A.M. van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de vereisten voor eigendom van percelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 februari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser X en verweerder, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over de toekenning van subsidie op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000. Eiser had op 16 augustus 2000 een aanvraag ingediend voor subsidie, maar deze was afgewezen door verweerder op 22 december 2000. De rechtbank moest beoordelen of het bestreden besluit van verweerder stand kon houden, waarbij de datum van de aanvraag als toetsingsmoment werd gehanteerd.

De rechtbank constateerde dat eiser ten tijde van de aanvraag eigenaar was van bepaalde percelen, maar niet van alle percelen die in de aanvraag waren genoemd. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten toetsen of eiser op de datum van de aanvraag recht had op subsidie, ongeacht het feit dat hij later het eigendom van de percelen had overgedragen aan zijn kinderen. De rechtbank benadrukte dat de subsidietoekenning afhankelijk is van het bezit van de percelen op het moment van de aanvraag en dat de subsidie kan worden ingetrokken indien het eigendom tussentijds wordt overgedragen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 116,- aan hem diende te vergoeden. De Staat der Nederlanden werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de datum van aanvraag in het kader van subsidietoekenning en de vereisten voor eigendom van de percelen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/1551
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X, eiser,
wonende te Y, vertegenwoordigd door K.J.M. Kuipers,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 juni 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2000 heeft verweerder de door de Unie van Bosgroepen op 16 augustus 2000 ingediende aanvraag voor subsidie in het kader van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 januari 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door ing. K.J.M. Kuipers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A.M. Verheyden.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
In artikel 2 van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling) is bepaald dat de Minister aan beheerders en aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 en 6 ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, wegens inkomstenderving als gevolg van verminderde productierendement van landbouwgronden, alsmede ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen op aanvraag subsidie kan verstrekken.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt onder beheerder verstaan de ondernemer dan wel enig ander natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein, doch voor zover het een vereniging betreft, slechts een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat nu eiser niet krachtens enig zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt (of heeft beschikt) over het recht tot gebruik en beheer van meergenoemde percelen, geen subsidie op grond van de Regeling kan worden verleend.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat hij op het moment van de aanvraag mede-eigenaar was van landgoed D. en hij beschikte over het recht tot gebruik en (feitelijk) beheer van voornoemd landgoed.
Uit de gedingstukken blijken naar het oordeel van de rechtbank navolgende feiten en omstandigheden. Namens eiser heeft de heer K.J.M. Kuipers, wonende te A, op 16 augustus 2000 een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling. Blijkens de tot de aanvraag behorende kaart is voornoemde aanvraag ingediend voor (delen van) de percelen kadastraal bekend gemeente Y., sectie B, nrs.. Op de tot de gedingstukken behorende in de bezwaarfase door eiser aangeleverde kadastrale kaart is aangegeven dat eiser ten tijde van de aanvraag eigenaar is van de percelen met de nummers a en b en hij mede-eigenaar is van het perceel met nummer c. Laatstgenoemde percelen zijn op 27 december 2000 in eigendom overgedragen aan Y., wonende te H. en Z, wonende te G.
Ter zitting is gebleken dat verweerder in beginsel voor een tijdvak van zes jaar subsidie verleent. Als toetsingsmoment wordt de datum aanvraag gehanteerd. In beginsel dient de aanvrager gedurende het hele subsidietijdvak eigenaar van de percelen te zijn. Indien een betrokkene tussentijds het eigendom van de gesubsidieerde percelen overdraagt, dan kan de subsidie door verweerder worden ingetrokken. Indien de nieuwe eigenaren verklaren het natuurbeheer voort te zetten, dan blijft subsidieverstrekking mogelijk.
Voorts is ter zitting en uit de gedingstukken gebleken dat indien blijkt dat een betrokkene geen eigenaar of duurzaam zakelijkgerechtigde is van alle in de aanvraag genoemde percelen verweerder over een deel van de aanvraag subsidie kan verstrekken.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de aanvraag eigenaar was van de percelen met de nummers a en b en hij derhalve op basis van deze percelen een aanvraag voor subsidie had kunnen indienen. Ten aanzien van de overige percelen staat naar het oordeel van de rechtbank thans onvoldoende vast dat eiser beschikte over enige zakelijk of duurzaam persoonlijk recht op grond waarvan hij gerechtigd was een subsidie-aanvraag als onderhavige in te dienen.
Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het toetsingsmoment voor de subsidietoekenning is gelegen op datum aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit had dienen te beoordelen of eiser op 16 augustus 2000, wegens het in eigendom hebben van diverse percelen op die datum, in aanmerking kwam voor toekenning van subsidie op grond van de Regeling. Dat eiser in december 2000 het eigendom van de percelen heeft overgedragen aan zijn kinderen kan aan toetsing niet afdoen, nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat een eenmaal toegekende subsidie kan worden ingetrokken op het moment van overdracht of de subsidieverplichtingen kunnen worden overgenomen door de nieuwe eigenaren. Voorts kan aan vorenstaande toetsing niet af doen dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit op de hoogte was van het feit dat eiser geen duurzaam eigendom van de percelen zou hebben en derhalve niet gedurende het hele subsidietijdvak eigenaar zou zijn van de percelen, dit nu verweerder diende te toetsen op datum aanvraag. Eiser en verweerder, althans in ieder geval verweerder, waren op die datum onbekend met het feit dat de percelen zouden worden overgedragen.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,- aan hem vergoedt;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: