ECLI:NL:RBARN:2004:AO3885

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
106285 / FA RK 03-12578
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.F. Cools-Weebers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake kinderontvoering met betrekking tot teruggeleiding van minderjarigen naar Engeland

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 februari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Engeland, naar aanleiding van een verzoekschrift van de Centrale Autoriteit. De moeder, vertegenwoordigd door S. Oostvogels, had de kinderen zonder toestemming van de vader meegenomen naar Nederland, wat leidde tot een juridische procedure. De vader, K. V., voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van ongeoorloofde overbrenging, omdat de moeder de kinderen had achtergelaten. De rechtbank oordeelde echter dat de moeder het gezag over de kinderen niet had opgegeven door hen bij de vader achter te laten. De rechtbank benadrukte dat het verdrag beoogt om kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht, terug te leiden naar hun gewone verblijfplaats. De vader voerde aan dat de kinderen in een ondragelijke situatie zouden komen bij terugkeer naar Engeland, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claim. De rechtbank gelastte de teruggeleiding van de kinderen naar Engeland vóór 1 maart 2004 en veroordeelde de vader in de kosten van de reis van de kinderen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verblijfsituatie van de kinderen zo snel mogelijk hersteld kon worden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector familierecht
Zaak/rekestnummer: 106285 / FA RK 03-12578
Datum uitspraak:
Beschikking gezag
In de zaak van
De Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie, Bureau Centrale Autoriteit van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van
CENTRALE AUTORITEIT
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verzoekster,
gemachtigde: S. Oostvogels,
mede optredende namens J.L.V. (geboren O.),
wonende te Engeland,
hierna te noemen: “de moeder”
tegen
K. V., verweerder
ten tijde van indiening van het verzoek wonende te Beusichem, gemeente Buren,
thans te Rotterdam,
hierna te noemen:”de vader”,
procureur mr R.Plieger te Arnhem,
advocaat P.J.A.Prinsen te ’s-Gravenhage.
Gezien:
- het verzoekschrift van 20 oktober 2003, met producties,
- het verweerschrift per faxbericht van 9 januari 2004 (door de procureur ondertekend op 21 januari 2004) met een productie,
- de brief met bijlagen van de zijde van verzoekster ingekomen op 7 januari 2004,
Gehoord ter terechtzitting van 12 januari 2004:
- mevrouw Oostvogels (namens de Centrale Autoriteit en de moeder); mevrouw Oostvogels heeft een pleitnota overgelegd,
- de vader, bijgestaan door mr Prinsen;
Gezien de leeftijd van de minderjarigen – drie, vier en vijf jaar oud – zijn zij niet opgeroepen om gehoord te worden, nu zulks als te belastend voor hen wordt geacht.
DE FEITEN
1. De vader en de moeder zijn op 8 augustus 1998 in Engeland gehuwd. Uit hun relatie en huwelijk zijn in Engeland geboren de minderjarigen V.:
-C.S. op 6 februari 1998 te Stockport,
-J.K. op 30 augustus 1999 te Stockport,
-D.J. op 24 augustus 2000 te Stockport.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2. Het gezin heeft altijd in Engeland te Buxton gewoond. Naast de bovengenoemde kinderen waren ook de drie kinderen uit een eerder huwelijk van de moeder in het gezin woonachtig.
De moeder heeft op 25 augustus 2003 tegenover de vader te kennen gegeven dat zij wilde scheiden, de woning met de kinderen wilde verlaten en naar Hull wilde verhuizen, naar de woning van een vriendin, in afwachting van grotere woonruimte.
Omdat de vader zich verzette tegen het vertrek van de kinderen is de moeder op 26 augustus zonder de kinderen van partijen, vergezeld van haar andere kinderen vertrokken.
3. De vader heeft op staande voet ontslag genomen en is zonder toestemming van de moeder met de kinderen naar zijn vader in Zuid-Frankrijk vertrokken en vervolgens naar Nederland, waar hij zich eerst in Beusichem, gemeente Buren heeft ingeschreven. Onlangs is hij verhuisd naar Rotterdam. De kinderen gaan aldaar sinds begin november naar school.
4. Toen de vader medio september 2003 zonder de kinderen, die in Nederland verbleven, in Buxton was om de woning te ontruimen is hem bij Court order dd 19 september 2003 verboden met de kinderen Engeland te verlaten; de zaak is tot 3 oktober 2003 aangehouden om de vader te horen, op welke datum de vader niet is verschenen en de beslissing omtrent de verblijfplaats van de kinderen is aangehouden totdat de kinderen in Engeland terug zijn.
De vader heeft op 19 september 2003 enige tijd op het politiebureau vastgezeten maar heeft vervolgens Engeland weer kunnen verlaten.
5. De echtelijke woning te Buxton is onlangs door partijen verkocht.
HET VERZOEKSCHRIFT
6. Het verzoek als bedoeld in artikel 12 van de Wet van 2 mei 1990 (Uitvoeringswet), in verband met het (Haags) Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen 1980 (Trb.1987, nr 139), verder te noemen het verdrag, strekt tot teruggeleiding van de minderjarigen naar de plaats van hun gewone verblijf in Engeland, althans tot afgifte van de kinderen aan de moeder en tot veroordeling van de vader in de noodzakelijke kosten die door de moeder in het kader van de teruggeleiding zijn gemaakt, althans de kosten, die nodig waren om de verblijfplaats van de kinderen te achterhalen. Verzocht is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
7. De Centrale Autoriteit voert aan dat de minderjarigen ongeoorloofd vanaf de plaats van hun gewone verblijf –Engeland- naar Nederland zijn overgebracht en derhalve teruggeleid moeten worden. De Centrale Autoriteit heeft overeenkomstig artikel 10 van de Uitvoeringswet bij brief van 13 oktober 2003 de vader verzocht vrijwillig aan de teruggeleiding mee te werken of afspraken met de moeder te maken. De vader heeft daarop geen inhoudelijke reactie gegeven. Daarop is deze procedure gestart.
8. De Centrale Autoriteit is van mening dat aan de voorwaarden voor teruggeleiding conform artikel 3 van het Verdrag is voldaan en dat geen van de uitzonderingsgevallen, genoemde in de artikelen 12 en 13 zich voordoet.
9. De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd waartoe hij aanvoert:
- dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging omdat de moeder de kinderen in de steek heeft gelaten en afgesproken was dat de vader voor hen zou zorgen; de moeder oefende daardoor het feitelijke gezag over hen niet meer uit. Bovendien werd de vader om voor de kinderen te kunnen zorgen genoodzaakt zijn baan op te geven en kwam hij daardoor in een zodanige financiële situatie terecht dat hij was aangewezen op feitelijke bijstand van zijn familie in Nederland;
- het is onduidelijk in welke situatie de kinderen bij terugkeer in Engeland terecht komen, zodat de angst gerechtvaardigd is dat ze in een ondragelijke situatie terecht komen.
DE MOTIVERING VAN DE BESLISSING
10. De rechtbank stelt voorop dat het verdrag beoogt de kinderen die ongeoorloofd naar een ander land zijn overgebracht onmiddellijke terug te laten geleiden naar hun gewone verblijfplaats opdat aldus de status quo kan worden hersteld en juridische geschillen tussen de ouders kunnen worden voorgelegd aan de rechter van het land van de gewone verblijfplaats van de kinderen.
Nu de kinderen met hun ouders tot 26 augustus 2003 hun gewone verblijfplaats in Engeland hadden, de ouders gezamenlijk gezag over hen hebben en zij zonder toestemming van de moeder naar Nederland zijn meegenomen, moet bezien worden of aan de voorwaarden voor teruggeleiding, zoals in het verdrag genoemd is voldaan en zo ja, of er mogelijk sprake is van een van de weigeringsgronden van het verdrag.
11. De vader voert allereerst aan dat er geen sprake was van ongeoorloofde overbrenging van de kinderen nu de moeder welbewust de kinderen heeft verlaten en aan zijn gezag heeft toevertrouwd en hij, gezien de omstandigheden, niet anders kon dan met hen naar Nederland vertrekken.
Dit verweer wordt verworpen. Het enkele vertrek van de moeder met achterlating van de kinderen bij de vader is onvoldoende om te concluderen dat zij het gezag over de kinderen niet feitelijk uitoefent. Weliswaar staat vast dat de moeder de kinderen bij de vader heeft achtergelaten maar volgens de moeder gebeurde dat omdat de vader de kinderen niet direct met haar wilde meegeven en werd de afspraak gemaakt dat de kinderen, zodra zij woonruimte had gevonden, weer bij haar zouden komen wonen. De vader erkent dat hij de moeder heeft verboden de kinderen volgens haar wens direct mee te nemen. Dat hij zich daardoor genoodzaakt voelde om te handelen zoals hij deed heeft hij niet met de moeder kunnen bespreken en daarom voelde hij zich daartoe gerechtigd, zo stelt de vader. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk was om met de moeder te overleggen over een acceptabele voorlopige verblijfplaats van de kinderen in Engeland voor de periode tot aan een definitieve beslissing over het gezag cq. de verblijfplaats. Ook had de vader aan de rechtbank te Engeland als voorlopige voorziening toevertrouwing van de kinderen aan hem en toestemming om hen -al dan niet tijdelijk- mee te nemen naar Nederland had kunnen vragen, bij gelegenheid waarvan de omstandigheden in Engeland van beide partijen meegewogen hadden kunnen worden.
Geconcludeerd moet derhalve worden dar er sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het verdrag.
12. De vader voert vervolgens aan dat de kinderen in een ondragelijke toestand terecht komen, nu onduidelijk is of de moeder over voldoende woonruimte beschikt, hij stelt dat ze persoonlijke (alcohol-)problemen heeft en zich vaak agressief heeft gedragen.
De Centrale Autoriteit heeft ter zitting desgevraagd verklaard van de Engelse advocaat van de moeder vernomen te hebben dat de moeder inmiddels over eigen woonruimte beschikt.
De rechtbank is van oordeel dat de vader onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen, mede gezien de omstandigheid dat de moeder altijd, met instemming van de vader die een fulltime baan had, voor de kinderen heeft gezorgd en het gedrag van de moeder met betrekking tot de kinderen hem toen kennelijk geen zorgen baarde. Hetgeen hij heeft betoogd kan in een Engelse procedure omtrent het gezag en de verblijfplaats aan de orde komen.
Gezien het bovenstaande is aan de voorwaarden voor toewijzing van het verzoek voldaan en is geen van de weigeringsgronden aanwezig. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Teneinde de vader voldoende tijd te geven de terugreis te regelen zal de datum van de terugreis worden bepaald op uiterlijk 1 maart 2004.
13. De vader heeft tenslotte verweer gevoerd tegen de veroordeling in de bovengenoemde kosten.
Nu geen inzicht is verstrekt in de hoogte en de aard van noodzakelijk gemaakte kosten, zal de rechtbank de vader alleen veroordelen in de kosten van de reis van de kinderen naar Engeland.
14. Tegen de verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring is geen verweer gevoerd. Nu het van belang is dat de verblijfsituatie van de kinderen zo spoedig mogelijk wordt hersteld zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
DE BESLISSING
De rechtbank,
gelast de teruggeleiding van de minderjarigen:
-C. S. V., geboren op 6 februari 1998 te Buxton,
-J. K. V., geboren op 30 augustus 1999 te Buxton.
-D. J. V., geboren op 24 augustus 2000 te Buxton,
naar Engeland, althans de afgifte van hen aan de moeder, en wel vóór 1 maart 2004;
veroordeelt de vader in de kosten van de reis van de minderjarigen naar Engeland;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr M.A.F.Cools-Weebers, vicepresident/kinderrrechter en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2004.
de griffier de rechter de rechter
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden,
door het door tussenkomst van een procureur indienen van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.