ECLI:NL:RBARN:2004:AO5049

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Registratienummers: AWB 03/2749 (hoofdzaak) en AWB 04/353 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.A.W. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en voorlopige voorziening voor uitbreiding kerkgebouw in Bruchem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en de bodemzaak met betrekking tot een bouwvergunning voor de uitbreiding van een kerkgebouw in Bruchem. De Stichting Behoud Dorpsgezicht Bruchem-Dorp heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Zaltbommel, dat op 13 augustus 2003 een bouwvergunning had verleend aan de Kerkvoogdij van de Hervormde gemeente Bruchem. De verzoekster was van mening dat de verleende vergunning in strijd was met de bestemmingsplannen en de bouwverordening, omdat de uitbreiding deels buiten het bouwvlak was gepland en de maximale hoogte van 9 meter werd overschreden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Zaltbommel ten onrechte vrijstelling heeft verleend voor de overschrijding van de bebouwingsgrens. De rechtbank oordeelde dat het bouwvlak niet kan worden aangemerkt als maat zoals bedoeld in de vrijstellingsbepaling. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoekster gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 20 november 2003. Tevens werd de gemeente gelast om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 232,- te vergoeden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 13 augustus 2003 geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en de voorwaarden voor het verlenen van bouwvergunningen, vooral wanneer deze in strijd zijn met de geldende regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummers: AWB 03/2749 (hoofdzaak) en AWB 04/353 (voorlopige voorziening)
Uitspraak
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Stichting Behoud Dorpsgezicht Bruchem-Dorp, verzoekster,
gevestigd te Bruchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel, verweerder,
alsmede
Kerkvoogdij Hervormde gemeente Bruchem, partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 november 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft verweerder aan de Kerkvoogdij van de Hervormde gemeente Bruchem (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een kerkgebouw op het Kerkplein 1 te Bruchem.
Bij het in rubriek 1 genoemde besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft verzoekster bij brief van 1 december 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 19 februari 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de verleende bouwvergunning.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 27 februari 2004. Verzoekster heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door W.C. Wismeijer, F. Kruijshaar en W.F. Zandbergen, bijgestaan door J.H. Reijnen, technisch adviseur van Bond Heemschut voor Gelderland. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door L.C.A. Theunisse en C. van Zuthem, ambtenaren van de gemeente. Vergunninghoudster heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van den Bogerd en mr. A.C. Bragt.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ten aanzien van de hoofdzaak
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het in geding zijnde perceel is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Bruchem-Dorp 1994” (hierna: het bestemmingsplan) en heeft de bestemming “maatschappelijke doeleinden”. Het perceel is op de plankaart nader aangeduid met de letter “K”. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor doeleinden in de categorie “religieuze instellingen”, een en ander met bijbehorende bebouwing, geen dienstwoning zijnde, en (on)bebouwde terreinen (artikel 5, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, hierna: de planvoorschriften).
Ingevolge het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen de gebouwen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
Op voet van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften mag de hoogte van de gebouwen maximaal 9 meter bedragen, met uitzondering van de bestaande kerktoren.
Blijkens artikel 19, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het bestemmingsplan ten behoeve van het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, percentages, afstand tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorscheven maatvoering.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften als genoemd in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a en e, van de planvoorschriften. De uitbreiding van het kerkgebouw is deels geprojecteerd buiten de bebouwingsgrens en voorts wordt de maximaal toegelaten hoogte van 9 meter met 2,4 meter overschreden.
Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder, voor zover het de overschrijding van de bebouwingsgrens betreft, bij het bestreden besluit vrijstelling verleend ex artikel 19, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften. Voor de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte heeft verweerder vrijstelling verleend ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) jo artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO 1985).
Verzoekster kan zich niet het bestreden besluit verenigen. Op de door haar aangevoerde gronden zal, voor zover nodig, hieronder worden ingegaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vooreerst wordt vastgesteld dat de ten behoeve van de vergroting van de kerk vereiste monumentenvergunning onherroepelijk is verleend. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat de monumentenvergunning ziet op een ander bouwplan dan waarvoor bouwvergunning is verleend, is de voorzieningenrechter van de juistheid van dit standpunt niet gebleken. De door verzoekster ingebrachte grieven ten aanzien van (de verstoring van) de monumentwaardigheid van de kerk kunnen hier dan ook onbesproken blijven.
Verzoekster heeft gesteld dat verweerder ten onrechte vrijstelling heeft verleend van artikel 2.5.30 van de bouwverordening (parkeren op eigen terrein). Verweerder heeft dit standpunt gemotiveerd weerlegd, waarbij hij er onder meer op heeft gewezen dat de extra parkeerbehoefte kan worden opgevangen door de in de directe omgeving aanwezige parkeercapaciteit op de openbare weg. De voorzieningenrechter ziet -mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting- geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt van verweerder te twijfelen, zodat verzoeksters grief op dit onderdeel faalt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster evenmin worden gevolgd in haar standpunt dat de welstandscommissie niet (voltallig) over het bouwplan heeft geadviseerd. Hiertoe wordt overwogen dat uit het (voorlopige) advies van 11 oktober 2002 kan worden opgemaakt dat het plan meerdere keren in de welstandscommissie is behandeld. Weliswaar heeft (definitieve) advisering plaatsgevonden door middel van een stempeladvies, hetgeen in strijd moet worden geacht met het bepaalde in artikel 3:49 van de Awb en 9:1 van de bouwverordening, doch met de namens de welstandscommissie in de bezwaarfase gegeven nadere schriftelijke motivering is dit gebrek afdoende hersteld.
Verzoekster heeft gesteld dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 19 van de planvoorschriften vrijstelling heeft verleend voor de overschrijding van de bebouwingsgrens (zogenaamde 10%-vrijstelling). Dit betoog slaagt. Hoewel de tekst anders doet vermoeden, laat dit artikel geen ruimte voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak. Overeenkomstig het oordeel van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, gegeven in haar uitspraak van 3 mei 1994 (aangehecht), kan een bouwvlak niet worden aangemerkt als een maat als bedoeld in het vrijstellingsartikel. Het bouwvlak wordt uitsluitend bepaald door de weergave ervan op de plankaart, zonder dat hierbij sprake is van een aanduiding van maatvoering. Een afwijking van maximaal 10% van een aldus aangegeven bouwvlak is niet bepaalbaar.
Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bedoeld gebrek niet kan worden opgevangen door het alsnog verlenen van een (ruimere) vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO. Hiertoe wordt overwogen dat de uitbreiding tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd, waardoor niet wordt voldaan aan de in dit verband gestelde voorwaarde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van het BRO 1985.
Nu niet gebleken is van door verzoekster gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gemeente Zaltbommel te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
Gegeven de hierna weer te geven beslissing in de hoofdzaak, bestaat er in dit geval aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de gegrondverklaring van het beroep van verzoekster met zich brengt dat het primaire besluit van 13 augustus 2003 komt te herleven, welk besluit dezelfde rechtsgevolgen kent als het thans bestreden besluit. Gelet hierop is het verzoek voor toewijzing vatbaar en zal het herleefde primaire besluit worden geschorst tot zes weken nadat verweerder (opnieuw) op de door verzoekster hiertegen ingebrachte bezwaren heeft beslist.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de gemeente Zaltbommel te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
4. beslissing
De voorzieningenrechter,
I verklaart het beroep gegrond;
II vernietigt het bestreden besluit van 20 november 2003;
III bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift van verzoekster dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
IV bepaalt dat de gemeente Zaltbommel aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
I wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
II schorst het besluit van 13 augustus 2003 tot zes weken nadat een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift is genomen;
III bepaalt dat de gemeente Zaltbommel aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. H.A.W. Snijders als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2004 in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzonden op:
Coll: