ECLI:NL:RBARN:2004:AO5081

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97454 / HA ZA 03-395
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake erfdienstbaarheid en noodweg

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 18 februari 2004, is eiseres X, vertegenwoordigd door mr. C.W. Reintjes, in geschil met gedaagden Y en Z, beiden vertegenwoordigd door mr. R.L. Beckers. De zaak betreft een vordering van X tot verklaring voor recht dat er geen erfdienstbaarheid van weg bestaat over een pad dat door de buren wordt gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat X op grond van een noodweg verplicht is om motorrijtuigen over het pad te laten passeren, waardoor de vordering van X tot verklaring voor recht niet meer relevant is. De rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, X, met uitzondering van de kosten van het getuigenverhoor, die voor rekening van Y en Z komen. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van X en haar echtgenoot B in overweging genomen, evenals de verklaringen van de getuige B over het gebruik van het pad door de buren. De rechtbank concludeert dat het pad niet als buurweg voor motorvoertuigen is bestemd, en dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan. De vorderingen van X zijn afgewezen, en de kosten zijn toegewezen aan de partijen in overeenstemming met hun proceshouding. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D. van Driel van Wageningen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
(ST)
Zaak-/rolnummer: 97454 / HA ZA 03-395
Datum uitspraak: 18 februari 2004
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te A,
eiseres,
procureur en advocaat mr. C.W. Reintjes te Duiven,
tegen:
Y,
wonende te A,
gedaagde,
procureur en advocaat mr. R.L. Beckers te Westervoort,
en
Z,
wonende te A,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
procureur en advocaat mr. R.L. Beckers te Westervoort.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 4 juni en 27 augustus 2003. Ingevolge de in het laatste tussenvonnis aan X gegeven bewijsopdracht heeft zij twee getuigen laten horen. Van het recht op contra-enquête is geen gebruik gemaakt. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten, het geschil en de beoordeling ervan
10. Gebleven wordt bij hetgeen eerder is vastgesteld en overwogen. In het laatste tussenvonnis is X toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het in geschil zijnde pad niet tot buurweg voor motorvoertuigen is bestemd. Daartoe heeft zij achtereenvolgens zichzelf en haar echtgenoot B als getuige laten horen.
11. De getuige B heeft verklaard dat de bewoner van nummer 33, C, omstreeks 1975 met zijn auto over het pad reed. Hij bereikte via de achtertuin van nummer 35 zijn erf, waar hij een garage had laten bouwen. Dat had hij in die tijd ontdekt naar aanleiding van een geschil tussen C en D enerzijds en de toenmalige bewoner van nummer 37 anderzijds, E, over de plaatsing van een hek door de laatste. Bij die gelegenheid heeft deze getuige tegen D en C gezegd dat hij niet wilde dat het pad met de auto werd bereden. Toen is toegezegd dat dat niet meer zou gebeuren.
Toen B en zijn echtgenote na een afwezigheid van 10 jaar in 1983 weer op nummer 39 kwamen wonen heeft de getuige geconstateerd dat zowel C als de nieuwe bewoners van nummer 37, Y en haar partner F, voortdurend met de auto over het pad reden. Tegen C heeft hij toen gezegd dat dat tegen de afspraak was. Tegen Y en F heeft de getuige geen bezwaren geuit. Dat heeft hij pas in 1998 na de ontvangst van een brief van de advocaat van Y (en van Z) gedaan. Enige maanden daarvoor waren C en F bij de getuige geweest met de vraag of hij een verklaring wilde tekenen waaruit bleek dat zij met hun auto’s over het pad zouden mogen. De getuige heeft in beginsel zijn toestemming gegeven. Zij zijn het echter niet eens geworden over de voorwaarden, waaronder aantal en omvang van de motorvoertuigen. De getuige wilde ook niet dat er een erfdienstbaarheid kwam. Toen Z op nummer 35 kwam wonen heeft hij hem meteen verteld over de problemen met C. Hij heeft hem duidelijk gemaakt dat hij het voor het zeggen had wat betreft het gebruik van het pad. Wanneer hij daarover met de auto zou willen rijden dan zou hij dat met de getuige moeten bespreken. De reactie van Z was toen dat dat niet nodig was omdat hij het recht had er over heen te gaan. Volgens hem lag er een erfdienstbaarheid op het pad.
Partij X heeft als getuige verklaard dat zij en haar echtgenoot in 1973 naar Schipluiden zijn verhuisd. Voor hun vertrek liepen de buren van 35 en 37 al over het pad. Zij vonden dat eigenlijk niet goed, maar ze deden het toch. In 1983 zijn zij weer op nummer 39 komen wonen. Mevrouw Y en haar partner woonden toen sinds enkele maanden op nummer 37. Sinds zij een auto hadden reden zij ermee over het pad. Op nummer 35 woonde tot vijf jaar geleden D. Die had geen auto. Tegen hem heeft de getuige zelf gezegd er bezwaar tegen te hebben dat C op 33 met zijn auto over het pad reed. C heeft zij daarover nooit gesproken. Toen Z vijf jaar geleden met motoren en auto’s over het pad ging rijden, heeft zij hem daarop aangesproken. Daarop kreeg zij de reactie dat zij het recht hadden dat te doen.
12. Het pad diende drie buren tot uitweg. Tot in elk geval 1983 gebruikte alleen C het pad om er met zijn auto over heen te rijden. Op grond van de in onderlinge samenhang beschouwde verklaringen van de beide getuigen kan niet worden volgehouden dat C dat deed op grond van een al dan niet stilzwijgende bestemming tot buurweg voor motorvoertuigen. Anders dan in rechtsoverweging 7 van het tussenvonnis van 27 augustus 2003 was aangenomen is het aannemelijk dat er wel degelijk terstond na de ontdekking dat C met zijn auto over het pad reed, bezwaar is gemaakt. Dat wordt bevestigd door de niet weersproken omstandigheid dat C, die kennelijk plannen had zijn woning te verkopen, het in 1994 nodig vond de getuige B om een schriftelijke toestemming te vragen. Dat Z aanstonds is meegedeeld dat gemotoriseerd verkeer niet was toegestaan en dat zijn rechtsvoorganger D niet over het pad heeft gereden, terwijl van een daarvoor gelegen gemotoriseerd gebruik onvoldoende is komen vast te staan, leidt tot de conclusie dat het in geschil pad niet tot buurweg voor motorvoertuigen is bestemd. X is in het door haar te leveren tegenbewijs geslaagd.
13. Hoewel Z niet als tussenkomende partij eigen aanspraken geldend heeft gemaakt, komt het praktisch voor te overwegen dat het hem anders dan Y niet is toegestaan met motorvoertuigen over het pad van X te gaan. Wel mag hij dat te voet of met de fiets doen. Zoals in rechtsoverweging 8 van het laatste tussenvonnis al is overwogen geldt nu voor Y als bewoner van het ingesloten perceel nummer 37 dat het pad door X of haar rechtsvoorganger stilzwijgend als noodweg is aangewezen, zodat de daarop betrekking hebbende vordering moet worden afgewezen. Hetzelfde lot treft de vordering tot verplaatsing van de noodweg.
14. Nu X gehouden is op grond van een noodweg ten behoeve van perceel G-straat 37 motorrijtuigen over het pad te laten passeren, heeft zij geen belang meer bij de primair gevorderde verklaring voor recht dat er geen erfdienstbaarheid van weg is. Ook deze vordering moet daarom worden afgewezen. Zij moet jegens Y als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zal zij met uitzondering van de kosten van het getuigenverhoor de kosten van deze procedure moeten dragen. Het getuigenverhoor is gehouden naar aanleiding van een door Y en Z gevoerd verweer dat onjuist is bevonden. Die kosten komen daarom voor hun rekening. In de relatie X - Z is er aanleiding tot het getuigenverhoor ieder de eigen kosten te laten dragen, nu het door de laatste als gevoegde partij gevoerde verweer slechts ten aanzien van de buurweg deels juist is bevonden.
De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen van X af,
veroordeelt Z de eigen proceskosten tot het getuigenverhoor te dragen,
veroordeelt X voor het overige in de kosten van deze procedure tot het getuigenverhoor, tot op heden aan de zijde van Y bepaald op € 985,--, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem
€ 153,75 wegens in debet gesteld vast recht, € 780,-- wegens salaris procureur, alsmede aan zijn procureur € 51,25 wegens zijn eigen bijdrage aan het vast recht,
veroordeelt Y en Z in de kosten van het getuigenverhoor, aan de zijde van X tot op heden bepaald op € 390,-- wegens salaris procureur,
verklaart de laatste veroordeling ten laste van Y en Z uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004.
de griffier de rechter
Coll.:
WA