ECLI:NL:RBARN:2004:AO5229

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95279 / HA ZA 03-65
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van opslag met bestemmingsplan door loonwerk- en grondverzetbedrijf

In deze zaak heeft eiser X, h.o.d.n. LANDBOUWLOON- EN GRONDVERZETBEDRIJF X, verzet aangetekend tegen een dwangbevel van de Gemeente Beuningen, dat hem op straffe van verbeurte van dwangsommen gelastte om alle buitenopslag en -stalling van materiaal en materieel ten behoeve van zijn loonwerk- en grondverzetbedrijf te verwijderen. De rechtbank heeft op 11 februari 2004 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vraag centraal stond of de opslag van materieel op het perceel van X in strijd was met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op verschillende data, waaronder 2 oktober 2000, 30 augustus 2001 en 12 september 2001, door ambtenaren van de Gemeente Beuningen overtredingen zijn geconstateerd van de planvoorschriften. X heeft aangevoerd dat de aangetroffen materialen en materieel bestemd waren voor gebruik op zijn boerderij, maar de rechtbank oordeelde dat de aard van de aangetroffen zaken, zoals trilplaten en graafmachines, niet past bij een agrarisch bedrijf. De rechtbank concludeerde dat X niet voldoende onderbouwd had dat de opslag van materieel voor eigen gebruik op zijn erf plaatsvond.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Gemeente zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat X de verbodsbepalingen van het bestemmingsplan heeft overtreden en dat de opgelegde dwangsommen van in totaal € 27.226,81 terecht zijn verbeurd. De vordering van X om het dwangbevel nietig te verklaren werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 95279 / HA ZA 03-65
Datum uitspraak: 11 februari 2004
Vonnis
In de zaak van
X,
h.o.d.n. LANDBOUWLOON- EN GRONDVERZETBEDRIJF X,
wonende en zaakdoende te A, gemeente B,
eiser bij dagvaarding van 3 januari 2003,
procureur en advocaat mr. J.F.E. van Halder te Nijmegen,
tegen
DE GEMEENTE BEUNINGEN,
zetelend te Beuningen,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam, beiden te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
X heeft bij de in de aanhef vermelde dagvaarding met producties van 3 januari 2003 verzet gedaan tegen een aan hem op 25 november 2002 betekend dwangbevel van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: B&W) van 31 oktober 2002. De Gemeente heeft vervolgens geconcludeerd voor antwoord, onder overlegging van producties. Daarna heeft X gerepliceerd en de Gemeente gedupliceerd onder overlegging van één productie, waarna vonnis is bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 X is samen met zijn vader, C, eigenaar van het perceel D-straat 0 te A. Op grond van het ter plaatse vigerend bestemmingsplan Buitengebied heeft dit perceel de bestemming “Agrarische doeleinden”. In dit bestemmingsplan is verder bepaald dat een agrarisch loonwerk- en grondverzetbedrijf wordt aangemerkt als een niet-agrarisch bedrijf.
1.2 Bij besluit van 31 maart 2000 hebben B&W X op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 5.000,00 per week tot een maximum van f 500.000,00 gelast om op grond van artikel 15.1 en 15.1 onder A van de planvoorschriften binnen zes maanden alle buitenopslag en -stalling van materiaal en materieel ten behoeve van het loonwerk- en grondverzetbedrijf op het perceel D-straat 0 te A te verwijderen en verwijderd te houden en tevens om binnen zes maanden op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 5.000,00 per week tot een maximum van f 500.000,00 op grond van artikel 15.3 van de planvoorschriften alle machines ten behoeve van dat bedrijf uit de werkplaats en andere gebouwen op dat perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
1.3 Tegen dit besluit is door de vader van X bij schrijven van 7 mei 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 april 2001 hebben B&W het bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte dwangsom gewijzigd. Vervolgens heeft C daartegen beroep ingesteld bij deze rechtbank, die het beroep bij uitspraak van 5 juni 2001 gegrond heeft verklaard, de beslissing op bezwaar heeft vernietigd en C alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
1.4 Bij brief van 5 oktober 2001 is namens X bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 maart 2000.
1.5 Ambtenaren van de Gemeente hebben op 2 oktober 2000, 26 juli 2001, 30 augustus 2001, 12 september 2001, 5 oktober 2001, 11 oktober 2001, 18 oktober 2001 en 25 oktober 2001 het perceel D-straat 0 te A gecontroleerd. Daarvan hebben zij controlerapporten opgesteld.
1.6 B&W hebben X daarna in onderstaande brieven geschreven dat hij dwangsommen is verbeurd:
Datum overtreding 15.1/15.1A 15.2 Verbeurd verklaard bij brief van
02-10-2000 f 5.000,00 f 5.000,00 13-10-2000
26-07-2001 f 5.000,00 20-09-2001
30-08-2001 f 5.000,00 f 5.000,00 20-09-2001
12-09-2001 f 5.000,00 f 5.000,00 20-09-2001
05-10-2001 f 5.000,00 f 5.000,00 12-10-2001
11-10-2001 f 5.000,00 12-10-2001
18-10-2001 f 5.000,00 19-10-2001
25-10-2001 f 5.000,00 ________ 26-10-2001
Totaal f 40.000,00 f 20.000,00
1.7 Bij brief van 7 december 2001 hebben B&W X geschreven dat hij inmiddels in totaal f 60.000,00 aan dwangsommen was verbeurd en dat de invordering daarvan werd opgeschort totdat op zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 31 maart 2000 zou zijn beslist, met de uitdrukkelijke mededeling “dat de gemeente zich wel het recht op nakoming van voornoemde betalingsverplichting voorbehoudt”.
1.8 Bij besluit van 24 mei 2002 hebben B&W het onder 1.4 vermelde bezwaar van X tegen hun besluit van 31 maart 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft X beroep ingesteld bij deze rechtbank en tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 21 oktober 2002 heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard. Daartegen heeft X hoger beroep ingesteld.
1.9 Bij dwangbevel van 31 oktober 2002 heeft de Gemeente het hiervoor onder 1.7 bedoelde bedrag van f 60.000,00 wegens verbeurde dwangsommen ingevorderd. Dit besluit is bij deurwaardersexploot van 25 november 2002 aan X betekend. Bij de in de aanhef vermelde dagvaarding van 3 januari 2003 heeft X daartegen verzet gedaan.
1.10 Bij uitspraak van 11 februari 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2002 bevestigd. Het besluit van 31 maart 2000 is daarmee onherroepelijk geworden.
Het geschil
2.1 X vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat hij zich terecht verzet tegen het dwangbevel van 31 oktober 2002, met nietigverklaring van dit dwangbevel, althans met vernietiging daarvan dan wel buiten effect stelling daarvan, met veroordeling van de Gemeente in de kosten.
2.2 X stelt daartoe dat een aantal van de tijdens de controles gedane vaststellingen voor hem niet op juistheid is te controleren omdat de controlerapporten daarover onvoldoende duidelijk zijn alsmede dat de meeste van de tijdens de controles gedane vaststellingen niet kunnen worden aangemerkt als overtredingen van de planvoorschriften van het vigerend bestemmingsplan. Bovendien is een aantal overtredingen begaan met materiaal c.q. materieel dat in eigendom toebehoort aan zijn vader, die mede-eigenaar is van het perceel en die hij om die reden niet kan gelasten zijn spullen te verwijderen.
3. De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
4. X is tijdig in verzet gekomen tegen het dwangbevel.
5. X erkent dat tijdens de controles op 30 augustus 2001, 12 september 2001 en 25 oktober 2001 het bepaalde in artikel 15.1 c.q. 15.1 onder a van de planvoorschriften met betrekking tot de buitenopslag is overtreden. Daarmee staat vast dat de in verband daarmee opgelegde dwangsommen van telkens f 5.000,00 terecht zijn opgelegd.
6. Tijdens de controle op 2 oktober 2000 zijn op het buitenterrein onder meer aangetroffen een trilplaat, restpartijen bestratingsmaterialen en enkele kubieke meters geel zand, zo blijkt uit het controlerapport. X heeft aangevoerd dat deze spullen voor de boerderij werden gebruikt. Trilplaten, geel zand en restpartijen bestratingsmateriaal zijn echter geen zaken die normaliter in een boerenbedrijf worden aangetroffen, maar wel in een grondverzetbedrijf. Met de stelling dat de trilplaat, het gele zand en het bestratingsmateriaal waren bestemd voor eigen gebruik op het erf, wordt gesuggereerd dat men bezig was met een erfverharding. Dit is verder echter niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd, terwijl dit zeer zeker op de weg van X had gelegen nu de Gemeente hem tegenwerpt ter plaatse een loonwerk- en grondverzetbedrijf te exploiteren. Daar komt bij dat uit het betoog dat X verder heeft gevoerd, volgt dat hij van oktober 2000 tot in ieder geval 11 oktober 2001 met groot materieel aan de verharding van het erf van de boerderij zou hebben gewerkt, hetgeen bepaald ongeloofwaardig is. Aan zijn betoog dat het materieel en materiaal nodig was voor een erfverharding wordt dan ook voorbij gegaan. Hiermee staat vast dat op 2 oktober 2000 op het bedrijf van X opslag van materiaal en materieel is geconstateerd die daar ingevolge artikel 15.1/15.1 onder A van de bij het vigerend bestemmingsplan horende planvoorschriften niet mag plaatsvinden.
Verder zijn toen binnen onder meer een (tweede) trilplaat, een betonknipschaar en een professionele brug aangetroffen. Ook hier geldt weer dat dit geen zaken zijn die normaliter in een boerenbedrijf wordt aangetroffen. Een brug is typisch een installatie die juist wel in een loonwerkbedrijf wordt aangetroffen. Ook wat betreft de binnenruimte kan daarom worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van met het bestemmingsplan strijdige opslag.
7. Op 26 juli 2001 zijn blijkens het door ambtenaren van de Gemeente opgestelde rapport buiten onder meer aangetroffen drie vrachtwagentjes met een bak waarop kleinere graafmachines kunnen worden vervoerd, een grotere graaf-/hijskraan en een shovel die zand aan het verplaatsen was. Dit alles is als zodanig niet gemotiveerd betwist door X. Anders dan hij wellicht meent, doet het feit dat bij dit rapport geen foto’s zijn gevoegd niet af aan zijn plicht om gemotiveerd verweer te voeren omdat van hem mag worden verwacht dat hij de feitelijke situatie binnen zijn bedrijf kent. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting moet dan ook worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen in het rapport is gerelateerd. Ook hier geldt verder dat het materieel en de werkzaamheden die toen door de ambtenaren van de Gemeente zijn geconstateerd, niet kunnen worden aangemerkt als passend in het boerenbedrijf, maar dat deze moeten worden gekwalificeerd als behorend bij het loonwerk- en grondverzetbedrijf. Voorzover X heeft willen betogen dat de toen aangetroffen grotere kraan in zijn boerenbedrijf werd gebruikt, wordt daaraan wegens onvoldoende onderbouwing voorbij gegaan. Hiervóór is al aangegeven dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat X daadwerkelijk bezig is geweest met het uitvoeren van een erfverharding zodat er geen reden is om aan te nemen dat de kraan daarvoor werd gebruikt. Verder geldt dat zeker een grotere kraan - gezien de hoge aanschafkosten en de beperkte gebruiksmogelijkheden daarvan op een boerderij - niet kan worden beschouwd als materieel dat standaard op een boerderij aanwezig is. Met name nu de Gemeente X verwijt op zijn boerderij materiaal en materieel voor zijn loonwerk- en grondverzetbedrijf op te slaan, had het dan ook op zijn weg gelegen om gemotiveerd aan te geven waarom de op 26 juli 2001 aangetroffen kraan moet worden aangemerkt als behorend tot het boerenbedrijf. Nu hij dit heeft nagelaten, mag het ervoor worden gehouden, zeker gezien de verder op die dag gedane constateringen, dat er ook op 26 juli 2001 sprake is geweest van een overtreding van de artikelen 15.1 c.q. 15.1 onder A van de planvoorschriften.
7. Volgens de Gemeente is op 30 augustus 2001 geconstateerd dat zowel in de gebouwen als op het buitenterrein opslag plaatsvond die strijdig was met het bestemmingsplan. Hiervóór is al aangegeven dat X heeft erkend dat hij toen in strijd met het bestemmingsplan buiten zaken had opgeslagen. Binnen zijn toen ondermeer drie trilplaten aangetroffen alsmede een grote veegmachine en een handveegmachine. Ook hier geldt weer dat dit geen apparaten zijn die normaalgesproken op een boerderij worden aangetroffen. Voorzover X heeft willen betogen dat hij toen (nog steeds) bezig was met het verharden van zijn erf, wordt dit verworpen. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar hetgeen in dit verband onder 6 is overwogen. Ook aan zijn stelling dat geen foto’s zijn overgelegd wordt onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in de vorige rechtsoverweging is overwogen, voorbij gegaan.
8. Op 12 september 2001 is volgens de Gemeente een overtreding vastgesteld van zowel het verbod tot binnenopslag als tot buitenopslag. Dat toen in strijd met het opslagverbod voor buiten is gehandeld, is door X erkend. Ten aanzien van de binnenopslag geldt dat toen wederom trilplaten en veegmachines zijn aangetroffen, welke, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, niet thuis horen in een boerenbedrijf, maar moeten worden beschouwd als materieel dat wordt gebruikt in het loonwerk- en grondverzetbedrijf. Terecht heeft de Gemeente zich dan ook op het standpunt gesteld dat op die dag ook een overtreding van het opslagverbod voor de binnenruimte is geconstateerd.
9. Onweersproken is verder dat op 5 oktober 2001 wat betreft de binnenruimte eenzelfde situatie is aangetroffen als op 12 september 2001, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er ook toen sprake is geweest van een overtreding van de planvoorschriften. Buiten zij toen onder meer twee tractoren aangetroffen, waarvan één met een kiepkar met zand en een grote en een kleine kraan. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien waarom X voor zijn boerderij een kiepkar met zand nodig had. Evenmin valt in te zien waarom hij voor zijn boerderij twee kranen nodig had.
10. Op 11 oktober 2001 is op het buitenterrein onder meer een grote kraan (Liebherr 912) en een tractor met daarachter een aanhanger waarop een kleine kraan is geplaatst. Blijkens de bijgevoegde foto’s gaat het hier om machines die, zeker gezien hun grootte, niet passen bij een boerenbedrijf maar wel bij een grondverzetbedrijf. Terecht heeft de Gemeente zich dan ook op het standpunt gesteld dat X op 11 oktober 2001 het verbod van buitenopslag heeft overtreden.
11. Op 18 oktober 2001 zijn blijkens het controlerapport van de gemeenteambtenaren onder andere een zandwagen, een vrachtwagen met daarop een kraantje en hopen zand aangetroffen. Omdat het ook hier weer gaat om zaken die niet passen in een boerenbedrijf maar wel in een grondverzetbedrijf heeft de Gemeente zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat het verbod voor buitenopslag ook toen weer is overtreden.
12. Tot slot is volgens de Gemeente op 25 oktober 2001 geconstateerd dat op het buitenterrein opslag plaatsvond die strijdig was met het bestemmingsplan. Hiervoor is al aangegeven dat X dit heeft erkend.
13. Uit het vorenstaande volgt dat de Gemeente zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat X op de in geding zijnde dagen de verbodsbepalingen uit het bestemmingsplan betreffende de binnen- en buitenopslag op zijn perceel aan de D-straat 0 te A heeft overtreden.
14. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt tevens dat het ervoor kan worden gehouden dat de overtredingen hebben plaatsgevonden met materieel dat behoort tot het loonwerk- en grondverzetbedrijf van X. X kan in alle gevallen dan ook als overtreder worden aangemerkt. Dit betekent dat zijn verweer dat een aantal van de in de rapporten van de gemeenteambtenaren genoemde zaken (zonder deze overigens nader te omschrijven) in eigendom toebehoren aan zijn vader die mede-eigenaar is van het perceel, faalt. Het feit dat zijn vader wellicht ook planvoorschriften heeft overtreden doet aan de door hemzelf begane overtredingen immers niet af. De Gemeente heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij als overtreder van de planvoorschriften de daarop gestelde dwangsommen van in totaal f 60.000,00 (€ 27.226,81) heeft verbeurd. Zijn verzet is in zoverre daarom ongegrond.
15. De partijen hebben verder nog een debat gevoerd over de op de invordering vallende kosten. In het dwangbevel heeft de Gemeente X bevolen de dwangsommen ad in totaal € 27.226,81 te betalen “verhoogd met de op de invordering van dit bedrag vallende kosten en wettelijke rente, vermeerderd met de daarop betrekking hebbende BTW en kosten van betekening en zonodig van verdere executie, een en ander zoals voorgeschreven bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de executie van vonnissen en authentieke akten”. Bij conclusie van antwoord heeft de Gemeente vervolgens gesteld dat zij incassokosten heeft gemaakt. Ter adstructie heeft zij overgelegd een berekening van een deurwaarderskantoor waarin sprake is van een bedrag van € 2.069,34 wegens incassokosten en van € 393,17 wegens daarover verschuldigde omzetbelasting, een bedrag van € 1514,26 wegens “rente conform titel tot de dag der algehele voldoening voorlopig berekend t/m 1-5-2003” en een bedrag van € 74,65 wegens betekening. Kennelijk wil de Gemeente naast de hoofdsom dus ook nog een bedrag van in totaal € 4.052,42 invorderen als op de invordering vallende kosten.
16. Overwogen wordt in dit verband als volgt. Ingevolge artikel 5:33 Awb kunnen ook de op de invordering vallende kosten worden ingevorderd. Daaronder vallen onder andere de kosten van het deurwaardersexploot waarbij het dwangbevel is betekend alsmede de verdere kosten die de deurwaarder heeft moeten maken. Die kosten moeten in het dwangbevel gespecificeerd worden en uit het dwangbevel moet blijken welk bedrag terzake wordt ingevorderd, zodat vervolgens in rechte kan worden gedebatteerd over de vraag of deze kosten al dan niet te hoog zijn. Dit betekent dat voor zover in het dwangbevel niet concreet is aangegeven welke kosten worden ingevorderd, de Gemeente op basis daarvan ook geen kosten zal kunnen invorderen.
17. De in het dwangbevel niet nader omschreven of gespecificeerde incassokosten, welke de Gemeente thans kennelijk begroot op in totaal € 2.462,521 inclusief BTW, kunnen dan ook niet worden ingevorderd, nog afgezien van het feit dat ook niet valt in te zien waarom de Gemeente incassokosten zou hebben moeten maken. De invorderingsprocedure is immers bedoeld als eenvoudige en relatief goedkope mogelijkheid van invordering, waarmee het maken van buitengerechtelijke kosten juist kan worden voorkomen. De betekeningskosten ad € 74,65 zullen wel ingevorderd kunnen worden, nu deze als zodanig uitdrukkelijk zijn genoemd in het invorderingsbevel en het bedrag van € 74,65 door de deurwaarder in het aan X betekende dwangbevel (dat in deze procedure niet is overgelegd) ook zal zijn vermeld. Tot slot geldt dat de partijen, ofschoon in het dwangbevel niet duidelijk is aangegeven vanaf welk moment en over welk bedrag door de Gemeente wettelijke rente wordt ingevorderd, over de verschuldigdheid daarvan geen debat hebben gevoerd, zodat de rechtbank daarover geen uitspraak kan doen.
18. Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente op basis van het dwangbevel in ieder geval kan overgaan tot invordering van het bedrag van € 27.226,81 wegens verbeurde dwangsommen en tot invordering van het bedrag van € 74,65 wegens op de invordering vallende kosten alsmede dat de vordering van X moet worden afgewezen.
19. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van deze procedure worden verwezen. Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van de Gemeente zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
wijst de vordering van X af,
veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 205,00 wegens vast recht en op € 998,00 wegens salaris van de procureur,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 11 februari 2004.
de griffier: de rechter:
coll: mv