Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 107895 / KG ZA 03-850
Datum vonnis: 23 februari 2004
X
wonende te
eiseres bij dagvaarding van 9 januari 2004,
advocate mr. C.W. Langereis te Arnhem,
Y
wonendete
gedaagde,
advocaat en procureur mr. J. Steenbrink te Nijmegen.
Eiseres wordt hierna ook aangeduid als de vrouw en gedaagde als de man.
Het verloop van de procedure
De vrouw heeft de man ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd zoals weergegeven in de dagvaarding, aangevuld met enkele uit de dagvaarding logisch voortvloeiende aanpassingen.
De man heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit, eerstgenoemde overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie.
Er zijn producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Partijen zijn ex-echtelieden. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, A, B en C. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft de vrouw aangifte gedaan van mishandeling van de kinderen door de man. B en A zouden seksueel zijn misbruikt en tegen C zou fysiek geweld zijn gebruikt.
2. In het kader van de vaststelling van een omgangsregeling heeft de rechtbank onderzoek gelast door de Raad voor de Kinderbescherming. Bij beschikking van 29 september 2003 heeft de rechtbank, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in acht nemend, de door de man gevorderde omgangsregeling geweigerd. De man heeft geen beroep ingesteld tegen deze beschikking.
3. Dochter B is enige tijd geleden overleden en begraven op de begraafplaats te Z. Deze is geopend van zonsopgang tot zonsondergang. De man bezoekt het graf dagelijks, vaak zelfs twee keer per dag. Op de begraafplaats heeft de man één keer A ontmoet en één keer de vrouw met een familielid van haar.
1. De vrouw vordert - kort weergegeven - primair dat de man zal worden verboden zich op te houden, althans te verblijven in de plaats Z, alsmede dat de man zal worden verboden contact op te nemen met de vrouw en de kinderen, op welke wijze dan ook en subsidiair dat de man zal worden verboden zich op te houden, althans te begeven op het terrein van de begraafplaats op weekdagen tussen 07.00 uur ’s morgens en 19.00 uur ’s avonds en in de weekenden tussen 13.30 uur ’s middags en 07.00 uur ’s morgens, waarbij hem uitsluitend zal zijn toegestaan gebruik te maken van de wegen, zoals ingekleurd op het aan de dagvaarding gehechte kaartje, een en ander op straffe van lijfsdwang, dwangsommen en met machtiging van de vrouw om de verboden zonodig met behulp van de sterke arm te doen naleven.
2. De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij en de kinderen
vrij naar het graf van hun dochter en zusje moeten kunnen. Uit verschillende deskundigenrapportages blijkt dat het voor de kinderen beter is dat zij geen enkel contact met hun vader zullen hebben. De vrouw stelt dat de man de kinderen ook niet met rust zal laten als hij ze bij het graf zal zien, zoals ook al blijkt uit het feit dat hij A, tegen diens zin in, heeft omarmd op de begraafplaats. Dat zij de man mogelijk bij de begraafplaats kunnen treffen is beangstigend. De vrouw wil de man de toegang tot de begraafplaats niet ontzeggen, maar uitsluitend deze toegang beperken. Nu de man in de ziektewet zit en weinig geld heeft, acht de vrouw het toepassen van lijfsdwang bij het overtreden van een toegangsverbod het meest op zijn plaats.
3. De man stelt dat de vrouw hem, gelet op de openingstijden van de begraafplaats, feitelijk de toegang daartoe wel ontzegt. De man betwist het misbruik en geweld tegen zijn kinderen. Daarover loopt nog een strafzaak en dit is ook de reden waarom hij geen beroep tegen de beschikking van de rechtbank heeft ingesteld. De man stelt ziek te zijn als gevolg van het overlijden van zijn dochter en van alle onheuse aantijgingen jegens hem. Hij heeft veel behoefte om naar de begraafplaats te gaan om zo uiting te kunnen geven aan zijn verdriet. Buiten de begraafplaats heeft de man geen enkele behoefte om in Z te zijn.
De beoordeling van het geschil
1. Vooropgesteld wordt dat een straat- en contactverbod een vergaande inbreuk maken op iemands grondrecht van bewegingsvrijheid en meningsuiting, maar geoordeeld kan worden dat de verboden noodzakelijk zijn ter bescherming van de bewegingsvrijheid van een andere partij, om diens recht op een ongestoord en ongeïntimideerd leven in zijn/haar woon- en arbeidsplaatsen te waarborgen.
2. Nu de man stelt geen bezwaren te hebben tegen het gevorderde contactverbod en tegen de vordering dat hij niet in de plaats Z mag komen, anders dan aangegeven op het aan de dagvaarding gehechte kaartje, zullen de vorderingen in die zin worden toegewezen.
3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts voldoende aannemelijk geworden dat het voor partijen, alsmede voor de kinderen en de man, op dit moment, in ieder geval zolang de strafzaak loopt en/of er geen omgangsregeling is vastgesteld, wenselijk is elkaar niet op de begraafplaats te ontmoeten. Een afspraak dat partijen over en weer de begraafplaats niet zullen betreden als zij zien dat de ander daarop aanwezig is, zoals door de man is voorgesteld, biedt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zekerheid om te voorkomen dat ontmoetingen zullen plaatsvinden. De advocate van de vrouw heeft ook aangegeven daarvoor niet te voelen.
4. Overigens wordt geoordeeld dat het recht van de man om het graf van zijn dochter te bezoeken los staat van de overige kwesties die tussen partijen spelen. Voorshands geoordeeld heeft de man dan ook dezelfde rechten als de vrouw om het graf te bezoeken.
Uitgaande van de openingstijden van de begraafplaats, welke door de vrouw niet zijn weersproken, houdt de door haar voorgestane beperking voor de man in dat deze de begraafplaats slechts in het weekend in de ochtenden zou kunnen bezoeken. Hiermee zou een onredelijke grote afbreuk worden gedaan aan het recht van de man om de begraafplaats te bezoeken.
5. De advocate van de vrouw en de man konden ter zitting niet nader tot elkaar komen betreffende een regeling die partijen beiden voldoende mogelijkheden zouden geven het graf te bezoeken. Hierna zal daarom worden bepaald op welke tijdstippen de man, rekening houdend met hetgeen hiervoor onder punt 4. is overwogen, het graf van zijn dochter moet kunnen bezoeken. Nu de man tegen de vrouw geen vordering heeft ingesteld, kan de voorzieningenrechter de vrouw geen veroordeling ter zake opleggen. Haar wordt echter nadrukkelijk in overweging gegeven op de voor de man toegestane bezoektijden tot ongeveer een half uur daarna zich niet in de buurt van of op de begraafplaats te begeven.
6. De gevorderde lijfsdwang wordt afgewezen, aangezien dit een onnodig zwaar dwangmiddel wordt geoordeeld en er vooralsnog geen redenen zijn te veronderstellen dat de man niet aan zijn eventuele betalingsverplichtingen jegens de vrouw zal voldoen. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het feit dat de man in de ziektewet zit vooralsnog geen reden is te veronderstellen dat de man eventuele betalingsverplichtingen niet zal (kunnen) nakomen.
De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
7. Nu partijen gewezen echtelieden zijn zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
1. verbiedt de man zich op te houden, althans te verblijven in de plaats Z, anders dan hierna onder 2 is bepaald, en verbiedt de man contact op te nemen met de vrouw en de kinderen op welke wijze dan ook,
2. verstaat dat de man zich op de begraafplaats te Z mag ophouden althans mag begeven op maandag-, dinsdag- en woensdagochtend tot 13.00 uur en op zondag de gehele dag, waarbij de man door Z niet anders dan via de kortste route vanaf zijn woonplaats naar de begraafplaats dient te gaan om de begraafplaats te bereiken en omgekeerd via de kortste route vanaf de begraafplaats richting zijn woonplaats dient te gaan.
3. bepaalt dat de man, na betekening van dit vonnis, een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt per keer dat hij een verbod als hiervoor onder 1. en 2. bepaald, overtreedt, met een maximum van € 10.000,00,
4. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 23 februari 2004.