ECLI:NL:RBARN:2004:AO6365

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1777
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J.A.M. van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen afdrachtvermindering voor langdurig werklozen na wetswijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Duodent Dental Laboratorium vof, eiseres, en de Raad van bestuur van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen, verweerder. De zaak betreft de afdrachtvermindering van loonbelasting en premies voor langdurig werklozen, die per 1 januari 2003 is komen te vervallen. Eiseres had op 8 januari 2003 een verzoek ingediend om een verklaring langdurig werkloze in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie (WVA) voor een werknemer. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat deze na de ingangsdatum van de wetswijziging was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres niet meer kon worden gehonoreerd, omdat de afdrachtvermindering per 1 januari 2003 was vervallen, met uitzondering van enkele overgangsgevallen. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten, maar de rechtbank oordeelde dat de stellingen van eiseres geen doel troffen. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht onbevoegd had geacht om de gevraagde verklaring te verstrekken, aangezien de aanvraag na de vervaldatum was ingediend en eiseres geen recht had op de afdrachtvermindering.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 februari 2004, waar eiseres werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door twee medewerkers van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de wetswijziging en de vervaldatum van de regeling niet konden worden genegeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/1777
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Duodent Dental Laboratorium vof, eiseres,
gevestigd te Wageningen, vertegenwoordigd door [X],
en
de Raad van bestuur van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 juni 2003.
2. Procesverloop
Eiseres heeft bij schrijven van 8 januari 2003 verweerder verzocht om afgifte van een verklaring langdurig werkloze ingevolge de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie (WVA), ten behoeve van de indiensttreding van [werknemer] te Arnhem.
Bij besluit van 31 januari 2003 heeft verweerder besloten om de aanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 februari 2004. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door [X] gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.K. Nai Chung Tong en mr. J.W. van Hes, medewerkers bij de Afdeling Juridische Zaken van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit samengevat ten grondslag gelegd dat door een wijziging van het wettelijke regime per 1 januari 2003 de afdrachtvermindering voor langdurig werklozen is komen te vervallen, behalve in krachtens overgangsrecht te respecteren gevallen.
Aangezien de aanvraag van eiseres bij verweerder is ingediend na 1 januari 2003 en de ter zake geldende overgangsregeling volgens verweerder niet op eisers van toepassing is, heeft hij de aanvraag niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Vooropgesteld wordt dat in verweerders brief van 31 januari 2003 een rechtsoordeel is vervat, inhoudende dat verweerder niet (meer) over een door eiseres veronderstelde bevoegdheid beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief, vanwege het daarin gegeven oordeel omtrent de betreffende bevoegdheid in dit geval aan te merken als een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat - naar namens eiseres ter zitting uitdrukkelijk is verklaard - het onderhavige geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder zich terecht onbevoegd heeft geacht om de door eiseres gevraagde verklaring langdurig werkloze krachtens de WVA te verstrekken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, waarbij het navolgende in aanmerking is genomen.
Bij wet van 12 december 2002 (Stb. 615) is de afdrachtvermindering voor langdurig werklozen, zoals deze op dat tijdstip in de WVA was neergelegd, per 1 januari 2003 komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat in dit verband ook de bevoegdheid van verweerder ingevolge artikel 9 (oud) van de WVA tot afgifte van de verklaring langdurig werkloze per laatstgenoemde datum is komen te vervallen.
In artikel 33 van de WVA is een overgangsregeling neergelegd met betrekking tot de afschaffing van de afdrachtvermindering langdurig werkloze. Op grond van dit artikel blijft de vervallen regeling inzake deze afdrachtvermindering doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2007, indien een inhoudingsplichtige naar de regels van de WVA zoals die op 31 december 2002 luidden, met betrekking tot een op die datum bij hem in dienstbetrekking zijnde werknemer de afdrachtvermindering langdurig werklozen geniet. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder aan deze overgangsbepaling niet de bevoegdheid ontlenen om op basis van een na 1 januari 2003 ingediende aanvraag tot afgifte van een verklaring langdurig werkloze over te gaan.
Aangezien eiseres haar aanvraag heeft ingediend na 1 januari 2003, terwijl zij op 31 december 2002 geen afdrachtvermindering ten behoeve van [werknemer] genoot, heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld deze aanvraag niet meer in behandeling te kunnen nemen.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat behandeling van haar aanvraag in de rede ligt, omdat zij bij de indiening daarvan de termijn in acht heeft genomen die daarvoor ingevolge artikel 2 van de - per 1 januari 2003 vervallen - Uitvoeringsregeling langdurig werklozen (ULW) gold. Deze grief kan naar het oordeel van de rechtbank niet reeds slagen, vanwege de omstandigheid dat de betreffende bepaling ten tijde van de indiening van de aanvraag was vervallen. Verweerder kon aan deze bepaling dan ook geen bevoegdheid ontlenen om inhoudelijk op de aanvraag van eiseres te beslissen.
Overigens is bij de bekendmaking van de intrekking van de ULW (Stcrt. 20 december 2002, 246) aangegeven dat voor het indienen van een aanvraag geen termijn van vier maanden meer geldt en dat alle verzoeken voor toepassing van de afdrachtvermindering langdurig werklozen voor werknemers die vóór 1 januari 2003 in dienst zijn getreden uiterlijk op 31 december 2002 bij de CWI dienen te zijn ingediend. De omstandigheid dat eiseres door het late tijdstip waarop de wetswijziging is bekendgemaakt hiervan niet tijdig kennis heeft kunnen te nemen, te minder nu ook in de vaktijdschriften geen melding zou zijn gemaakt van een feitelijke verkorting van de indieningstermijn, kan er naar het oordeel van de rechtbank evenmin toe leiden dat verweerder bevoegd was om inhoudelijk op de aanvraag te beslissen.
Ook de door eiseres gestelde (financiële) belangen bij het verkrijgen van een verklaring langdurig werkloze kunnen niet leiden tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: