ECLI:NL:RBARN:2004:AO8411

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/659
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rectificatie van mededelingen omtrent ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 6 april 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Wagemans, heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende mededelingen die door de Universiteit [plaats] zijn gedaan met betrekking tot zijn ontslag. Deze mededelingen waren gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verzoeker, die op 25 maart 2004 door de rechtbank Arnhem was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete wegens het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. Verzoeker was sinds 1 augustus 2002 als onderzoeker aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit [plaats] aangesteld, met een tijdelijke aanstelling die zou eindigen op 1 augustus 2004.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de mededelingen die op 1 en 2 april 2004 aan de pers zijn gedaan en de e-mail aan de medewerkers van de faculteit, als handelingen kunnen worden aangemerkt die de belangen van verzoeker als ambtenaar kunnen schaden. Verzoeker heeft verzocht om rectificatie van deze mededelingen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de inhoud van de te plaatsen advertentie geen juiste weergave was van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de overeenkomst wel degelijk consequenties kan hebben voor de rechtspositionele sfeer van verzoeker, ondanks het feit dat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot rectificatie afgewezen, maar heeft hij wel de Universiteit [plaats] dringend aangeraden om op passende wijze publiekelijk te rectificeren, gezien de onjuiste indruk die was gewekt door de mededelingen. De uitspraak is gedaan zonder dat partijen ter zitting zijn verschenen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond werd geacht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/659
Uitspraak
van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de ANWB in het geding tussen:
[ Naam], verzoeker,
wonende te [plaats],
en
het College van Bestuur van de Universiteit [plaats], verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 2 april 2004 heeft mr. R.H.M. Wagemans, advocaat te [plaats], namens verzoeker bezwaar gemaakt tegen:
1. het op 1 april 2004 aan hem - door tussenkomst van de decaan van de faculteit dan wel mr. Wagemans - gedaan verzoek zijn functie als onderzoeker aan de Universiteit [plaats] neer te leggen;
2. de op 1 april 2004 gedane aankondiging dat voor 1 mei zal worden beslist dat verzoekers tijdelijke aanstelling niet zal worden verlengd;
3. de op 1 en 2 april 2004 aan vertegenwoordigers van de pers hierover gedane mededelingen;
4. de e-mail die hierover op 2 april 2004 aan alle medewerkers van de Universiteit [plaats], althans van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid is verzonden.
Bij brief van 2 april 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder wordt veroordeeld om op haar kosten binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn in de regionale dagbladen De Limburger en Het Limburgs Dagblad (alle edities) en de landelijke dagbladen de Volkskrant, de Telegraaf en de NRC op de voorpagina een advertentie te plaatsen en een e-mail te sturen aan alle medewerkers van de Universiteit [plaats] met een met een in het verzoekschrift nader omschreven inhoud.
Dit verzoek is op 2 april 2004 op grond van artikel 8:13, eerste lid, van de Awb doorgezonden naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
2. Overwegingen
Verzoeker is per 1 augustus 2002 voor de duur van een jaar aangesteld als onderzoeker bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit [plaats]. Deze aanstelling is verlengd tot 1 augustus 2004.
Aangezien ten tijde van verzoekers aanstelling een strafrechtelijk onderzoek liep, zijn partijen het volgende overeengekomen:
1. Indien verzoeker in verband met het thans tegen hem lopende strafrechtelijke onderzoek bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak zal zijn veroordeeld tot een tot vrijheidsbeneming strekkende straf zal hij, indien de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid zulks verlangt, vrijwillig ontslag nemen bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en zal hij afstand doen van alle rechten op voortzetting van de aanstelling;
2. In het geval van het onder 1 voorziene vrijwillige ontslag behoudt verzoeker - onverminderd het onder 1 bepaalde - alle rechten waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien hij vrijwillig ontslag zou hebben genomen anders dan op grond van deze regeling;
3. Verzoeker doet afstand van het recht deze regeling ter beoordeling voor te leggen aan de bevoegde rechter of zich te beroepen op de nietigheid of vernietigbaarheid daarvan.
Verzoeker is in verband met het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 maart 2004 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een geldboete van € 2.500. Deze uitspraak is nog niet in kracht van gewijsde gegaan.
Op 1 april 2004 heeft de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan verzoeker een schrijven gegeven dat door verzoeker is aangemerkt als een verzoek om ontslag te nemen.
Op 2 april 2004 heeft verweerder aan alle medewerkers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid een e-mail verzonden, inhoudende dat verweerder verzoeker heeft meegedeeld dat zijn tijdelijke dienstverband per 1 augustus 2004 eindigt en dat hem is verzocht zijn functie eerder neer te leggen. In deze e-mail staat voorts dat volgens verweerder het strafbare feit, waarvoor hij door de rechter is veroordeeld, onverenigbaar is met een functioneren aan de Universiteit [plaats] en met de voorbeeldfunctie jegens studenten.
Bij brief van 2 april 2004 heeft mr. Wagemans namens verzoeker bij verweerder het in rubriek 1 omschreven bezwaar gemaakt.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet laatstbedoelde situatie zich in het onderhavige geval voor.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de in rubriek 1 onder 1 en 2 omschreven mededelingen of handelingen geen besluiten, noch daarmee gelijkgestelde andere handelingen zijn waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
Naar voorlopig oordeel zijn echter de op 1 en 2 april 2004 aan vertegenwoordigers van de pers hierover gedane mededelingen en de e-mail die hierover op 2 april 2004 aan alle medewerkers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid is verzonden wel als zodanig aan te merken, omdat deze kunnen worden aangemerkt als handelingen waardoor verzoekers belangen als ambtenaar (kunnen) zijn geschaad.
Verzoeker heeft in verband hiermede verzocht in bedoelde advertenties casu quo de te verzenden e-mail de volgende tekst te plaatsen:
“Op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (lees thans: Arnhem) deelt het College van Bestuur het volgende mede. Uit recente perspublicaties zou kunnen worden afgeleid dat het College van Bestuur gerechtigd zou zijn ten aanzien van een van haar medewerkers, mr. [naam], ambtenaarrechtelijke consequenties te verbinden aan een tegen hem uitgesproken veroordeling. Dit is onjuist. Met de betrokken medewerker is bij diens aanstelling een regeling getroffen op grond waarvan bedoelde veroordeling geen enkel gevolg heeft voor diens ambtenaarrechtelijke positie. Het College van Bestuur betreurt het dat door haar toedoen in de publiciteit de indruk is gewekt dat dit anders zou zijn”.
De voorzieningenrechter is, gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst, voorshands van oordeel dat de inhoud van de te plaatsen advertentie c.q. te verzenden e-mail geen juiste weergave vormt van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In die overeenkomst is immers uitdrukkelijk bepaald dat een tot vrijheidsbeneming strekkende straf wel degelijk bepaalde consequenties in de rechtspositionele sfeer zal kunnen hebben. Naar dezerzijds voorlopig oordeel is ook een voorwaardelijke gevangenisstraf aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende straf. De omstandigheid dat het betreffende vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, impliceert derhalve niet dat het gevraagde verzoek, zoals hierboven geformuleerd, voor toewijzing in aanmerking komt.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat aan verzoeker kan worden toegegeven dat verweerder voorbarig heeft gehandeld, gegeven het feit dat de uitspraak van 25 maart 2004 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Ter voorkoming van wellicht nieuwe procedures wordt verweerder mitsdien dringend in overweging gegeven op passende en adequate wijze over te gaan tot publiekelijke rectificatie van hetgeen in strijd met de waarheid openbaar is gemaakt, waarbij aan de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst voldoende recht wordt gedaan.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op .
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: