ECLI:NL:RBARN:2004:AO9357

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
107309
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden in internationale koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Sluiter c.s. en Blumenerdenwerk Stender GmbH over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden op een internationale koopovereenkomst. Sluiter c.s. vorderden betaling van een schadevergoeding van € 544.635,-- van Stender, omdat de geleverde potgrond niet voldeed aan de overeengekomen specificaties. De rechtbank moest beoordelen of de algemene voorwaarden van Stender van toepassing waren, zoals Stender had gesteld, en of de rechtbank bevoegd was om van het geschil kennis te nemen.

De rechtbank overwoog dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden moet worden beoordeeld aan de hand van het Weens Koopverdrag en het relevante materiële recht. Aangezien Stender in haar communicatie met Sluiter c.s. niet expliciet naar haar algemene voorwaarden had verwezen, concludeerde de rechtbank dat deze voorwaarden niet van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen de partijen was neergelegd in de brieven, waarin geen verwijzing naar de algemene voorwaarden was opgenomen. Dit was in strijd met zowel het Weens Koopverdrag als het Duitse recht, dat vereist dat de toepasselijkheid van algemene voorwaarden expliciet moet worden bedongen.

De rechtbank verwierp het beroep van Stender op onbevoegdheid, omdat de algemene voorwaarden niet van toepassing waren en er geen geldig forumkeuzebeding was tot stand gekomen. Stender werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. De rechtbank benadrukte dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 107309/HA ZA 03-2099
Datum vonnis: 17 maart 2004
Vonnis
in de zaak van
1. de vennootschap ondere firma
SLUITER ELLWOODII,
gevestigd te Opheusden,
2. X,
wonende te A,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J. DE VRIES SLUIJTER B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
eisers in de hoofdzaak bij dagvaarding van 21 oktober 2003,
verweerders in het incident,
procureur mr. J.H. van Vliet,
advocaat mr. F.W. van Dijk,
beiden te Wageningen,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
BLUMENERDENWERK STENDER GmbH,
gevestigd en kantoorhoudende te Schermbeck (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. B. Vaandrager te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
Sluiter c.s. hebben een eis ingesteld die overeenstemt met de dagvaarding. Daarbij hebben zij elf producties overgelegd. Stender heeft een incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid (met acht producties) genomen. Sluiter c.s. hebben vervolgens een incidentele conclusie van antwoord (met twee producties) genomen. Daarop is vonnis bepaald.
Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
1. In de hoofdzaak hebben Sluiter c.s. gevorderd Stender te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van € 544.635,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2003, met de veroordeling voorts van Stender in de kosten van de procedure.
2. Sluiter c.s. hebben daaraan ten grondslag gelegd dat tussen de partijen omstreeks 12 april 2002 een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij Stender aan Sluiter c.s. zal leveren potgrondmengsels waarin 40 kg baraklei per m3 is toegevoegd. In de periode van 17 mei 2002 tot en met 31 mei 2002 is door Stender zes maal een vracht potgrond afgeleverd. Naderhand is gebleken dat aan de door Stender afgeleverde potgrond geen of onvoldoende baraklei was toegevoegd, zodat Stender jegens Sluiter c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Als gevolg daarvan moest de partij coniferen die is opgekweekt met deze potgrond, worden vernietigd. De schade daarvan is door een erkend taxateur begroot op de door Sluiter c.s. gevorderde hoofdsom. Op grond van de artikelen 35 en 74 e.v. van het volgens Sluiter c.s. toepasselijke Weens Koopverdrag is Stender gehouden deze schade aan Sluiter c.s. te vergoeden.
3. Voor alle weren heeft Stender gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van het onderhavige geschil kennis te nemen, met veroordeling van Sluiter c.s. in de kosten van het incident. Stender heeft daartoe gesteld dat haar algemene voorwaarden, waarin in artikel 8 (naast een rechtskeuzebeding tevens)een forumkeuzebeding is opgenomen, zodat niet de rechtbank Arnhem maar het gerecht binnen het arrondissement waarin Wesel is gelegen bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
4. Sluiter c.s. hebben de incidentele vordering gemotiveerd weersproken.
De beoordeling van het geschil
in het incident
5. In het kader van het oordeel over de bevoegdheid is van belang of op de overeenkomst tussen de partijen de algemene voorwaarden van Stender van toepassing zijn, zoals Stender heeft gesteld en Sluiter c.s. hebben betwist. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van het materiële recht dat volgens het internationale privaatrecht van de aangezochte rechter op de onderhavige overeenkomst van toepassing is. Dat recht kan allereerst worden gevonden in de
bepalingen van het Weens Koopverdrag van 11 april 1980 (Trb 1981, 184 en 1986,61). Dat zijn naast artikel 11 (dat bepaalt dat de wijze van totstandkoming van een overeenkomst vormvrij is en waaruit volgt dat geen bepaald vormvereiste geldt voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden) de algemene bepalingen uit deel II van het Verdrag over de totstandkoming van overeenkomsten, en artikel 8 over de interpretatie van verklaringen van de partijen. Het gaat hier immers om een koop van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten zijn gevestigd, die beide zijn aangesloten bij het Verdrag, terwijl de uitzondering van de consumentenkoop zich hier niet voordoet.
6. Omdat in de genoemde bepalingen van het Weens Koopverdrag de toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet uitdrukkelijk is geregeld zal de vraag daarnaar moeten worden beantwoord aan de hand van het verder toepasselijke materiële recht (artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag). Dat is ingevolge artikel 4 van het Verdrag van 19 juni 1980 (Trb 1980, 156 en 1991, 109, hierna: EVO) het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. De overeenkomst wordt vermoed het nauwst verbonden te zijn met het land waar Stender als de partij die de kenmerkende prestatie (het leveren van de potgrond) moest verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur had (artikel 4 lid 2 EVO). Vast staat dat Stender - ook toen - haar (hoofd)vestiging in Schermbeck, Duitsland, had. Niet kan worden aangenomen dat uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met Nederland, zoals Sluiter c.s. nog hebben gesteld, zodat de restrictief toe te passen uitzondering van artikel 4 lid 5 EVO toepassing mist.
De conclusie is dan ook dat de vraag naar de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden tevens moet worden beoordeeld naar Duits recht.
7. Bij het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden van Stender van toepassing zijn de volgende omstandigheden van belang.
8. Stender heeft aan Sluiter c.s. bij brief van 12 april 2002 een concreet aanbod gedaan voor de levering van potgrond. Dat aanbod hebben Sluiter c.s. aanvaard op het moment dat zij op basis daarvan de opdracht gaven de potgrond aan hen te leveren. De (eerste) levering heeft daarop plaatsgevonden op 17 mei 2002. Nadien, bij brief van Stender aan Sluiter c.s. d.d. 22 mei 2002 heeft Stender aan Sluiter c.s. een nieuw aanbod gedaan. De prijs werd verlaagd. Voor het overige bleven de eerder overeengekomen condities van kracht. Aangenomen moet worden dat Sluiter c.s. ook dat aanbod op het moment dat zij op basis daarvan wederom opdracht aan Stender gaven tot levering van de potgrond, hebben aanvaard. Op basis van die overeenkomst heeft Stender in de periode van 23 tot en met 31 mei 2002 nog zes vrachten potgrond aan X geleverd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de overeenkomsten tussen de partijen zijn neergelegd in de beide hiervoor genoemde brieven. Daarin wordt door Stender niet verwezen naar haar algemene voorwaarden. Daaruit volgt dat Stender bij het sluiten van de overeenkomst de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden niet heeft bedongen. Dat is niet alleen vereist volgens de bepalingen in het Weens Koopverdrag, maar ook naar Duits recht (par. 305 Abs. 2 BGB).
Dat op de zogenoemde “Lieferscheinen” door Stender wordt verwezen naar haar (tevens op de achterzijde daarvan afgedrukte) algemene voorwaarden betekent niet dat deze voorwaarden na het sluiten van de overeenkomst alsnog van toepassing zijn geworden. Daarbij is allereerst van belang dat de partijen niet eerder zaken met elkaar hebben gedaan, zodat geen sprake kan zijn van een zodanig bestendige handelsrelatie tussen hen dat stilzwijgende aanvaarding van de gelding van de algemene voorwaarden van Stender aangenomen kan worden (art. 9 Weens Koopverdrag). Bovendien moet worden aangenomen dat de bedoelde Lieferscheinen enkel dienen als bewijs dat de desbetreffende zaken zijn afgeleverd aan de degene die voor ontvangst heeft getekend. Dat kunnen, zoals in dit geval mede is gebeurd, ook personen zijn die niet tot het aangaan van een overeenkomst namens Sluiter c.s. bevoegd zijn. Dat na de levering van de potgrond de algemene voorwaarden alsnog toepasselijk zijn geworden, bijvoorbeeld door vermelding daarvan door Stender op de aan Sluiter c.s. verzonden facturen, heeft Stender niet gesteld.
8. De conclusie is dat op de tussen hen gesloten overeenkomst de algemene voorwaarden van Stender niet van toepassing zijn en dat tussen de partijen geen (geldig) forumkeuzebeding tot stand is gekomen.
9. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de exceptie van onbevoegdheid ten onrechte is opgeworpen en dat de rechtbank bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen, zulks op grond van het bepaalde in artikel 5 aanhef en onder 1.a en b van de EEX-verordening. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Stender worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.
In de hoofdzaak
Aangezien Stender in de hoofdzaak nog geen conclusie van antwoord heeft genomen zal de zaak daartoe weer naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
verwerpt het beroep op onbevoegdheid,
veroordeelt Stender in de kosten van de procedure in het incident, tot deze uitspraak aan de zijde van Sluiter c.s. bepaald op € 390,-- voor salaris procureur,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 14 april 2004 voor conclusie van antwoord,
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak en in het incident
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004.
de griffier de rechter