ECLI:NL:RBARN:2004:AO9935

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/2421
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente over WAO-uitkering en rechtmatigheid van besluiten

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) van 19 april 2000, waarin haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond zijn verklaard. Eiseres had eerder een WAO-uitkering aangevraagd, die op 23 januari 2002 werd toegekend met terugwerkende kracht tot 1 januari 1994. Eiseres stelde dat zij recht had op wettelijke rente vanaf 1 januari 1994, terwijl verweerder stelde dat de rente pas vanaf 1 oktober 1997 vergoed diende te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van eerdere besluiten, waaronder de weigering van een WAO-uitkering, vaststaat door eerdere uitspraken van de rechtbank. Eiseres had geen hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van 2 augustus 1995, waarin de weigering van de WAO-uitkering was bevestigd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit dat aanleiding geeft tot vergoeding van wettelijke rente. De rechtbank oordeelt dat de toekenning van wettelijke rente vanaf 1 oktober 1997 niet onterecht is en dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit niet slagen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2004. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen 6 weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 02/2421
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiseres,
wonende te [A], vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 september 2002, uitgereikt door UWV GAK, kantoor Amsterdam.
2. Procesverloop
Eiseres heeft zich op 7 maart 1991 ziek gemeld als medewerker van [werkgever]. Bij besluit van 6 maart 1992 heeft verweerders rechtsvoorganger geweigerd eiseres per 7 maart 1992 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Deze rechtbank heeft in een uitspraak van 2 augustus 1995 het beroep tegen het besluit van 6 maart 1992, voor zover betrekking hebbend op de WAO, ongegrond, en, voor zover betrekking hebbend op de AAW, gegrond verklaard.
Over de aanspraken van eiseres ingevolge de AAW heeft verweerder een nieuw (primair) besluit genomen op 30 september 1997 en geweigerd aan eiseres een uitkering ingevolge de AAW toe te kennen. Deze rechtbank heeft het besluit op het daartegen ingediende bezwaar in haar uitspraak van 18 februari 2000 vernietigd.
Bij besluit van 19 april 2000 heeft verweerder de ingediende bezwaren wederom ongegrond verklaard en aangekondigd dat hij zal onderzoeken of eiseres in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WAO. Tegen het besluit van 19 april 2000 heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 januari 2002 heeft verweerder een WAO-uitkering aan eiseres toegekend met ingang van 1 januari 1994. Vervolgens heeft eiseres het beroep tegen het besluit van 19 april 2000 ingetrokken.
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft verweerder in verband met de nabetaling van WAO-uitkering aan eiseres een schadevergoeding toegekend, bestaande uit wettelijke rente.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar gegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 april 2004. Eiseres is verschenen bij gemachtigde, mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol, werkzaam bij het kantoor van het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1997.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat rente dient te worden vergoed vanaf 1 januari 1994, althans vanaf een datum gelegen voor 1 oktober 1997.
Voor beoordeling van de vraag vanaf welke datum eiseres recht heeft op vergoeding van wettelijke rente is om te beginnen van belang of sprake is van een onrechtmatig besluit tot weigering van de WAO-uitkering die later bij besluit van 23 januari 2002 is toegekend.
Eiseres heeft geen hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van deze rechtbank van 2 augustus 1995. In die uitspraak is de weigering van een WAO-uitkering in stand gelaten. Daarmee staat de rechtmatigheid van dat besluit vast.
Het besluit van 19 april 2000 betreft – evenals het daaraan voorafgaande primaire besluit van 30 september 1997 – de weigering om aan eiseres een AAW-uitkering toe te kennen. Deze besluiten betreffen niet de weigering van een WAO-uitkering, zodat reeds hierom geen sprake kan zijn van een onrechtmatig besluit als hiervoor bedoeld. Bovendien heeft eiseres haar beroep tegen het besluit van 19 april 2000 ingetrokken, zodat ook de rechtmatigheid van het AAW-besluit vast staat.
Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een onrechtmatig gebleken besluit op basis waarvan de verplichting tot vergoeding van wettelijke rente kan worden gebaseerd.
Het besluit van 23 januari 2002, waarbij de WAO-uitkering is toegekend, is ambtshalve genomen, zodat ook geen sprake is van een onrechtmatige overschrijding van een beslistermijn voor het beslissen op een aanvraag.
Het voorgaande betekent dat eiseres met de toekenning van wettelijke rente vanaf 1 oktober 1997 niet te kort is gedaan en dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: