Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Parketnummer : 05/094148-03
Datum zitting: : 12 mei 2004
Datum uitspraak: 26 mei 2004
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : P, Goran,
geboren op : 13 mei 1987
thans gedetineerd in RIJ Den Hey-Acker locatie Vught,
Lunettenlaan 501 te Vught.
Raadsman: mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering nadere omschrijving telastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, M. (Maja) Bradaric (hierna: Maja) van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
althans opzettelijk, Maja in een auto hebben/heeft doen plaatsnemen en/of in
die auto hebben/heeft meegevoerd en/of (vervolgens) de keel/hals van Maja met hun/zijn arm(en) en/of hand(en) hebben/heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of een touw om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangebracht en/of dat touw met kracht strak om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangetrokken en/of met kracht aan dat touw hebben/heeft getrokken en/of (daarbij) een hand op de mond en/of neus van Maja hebben/heeft gelegd en/of gedrukt en/of Maja (aldus) hebben/heeft gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan Maja is overleden, en welk medeplegen van verdachte (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte, conform tevoren met zijn mededader(s) gemaakte afspraken, heeft plaatsgenomen in die auto, zulks terwijl hij wist dat Maja (in die auto) van het leven beroofd zou worden, althans op de hoogte was van de plannen van zijn mededader(s) om Maja (in die auto) van het leven te beroven, en/of zijn mededader(s) opmerkzaam heeft gemaakt op het in die auto aanwezige touw en/of zijn mededader(s) dat touw heeft toegeschoven en/of aangereikt en/of zijn mededader(s) niet heeft belet voornoemd geweld tegen Maja te gebruiken en/of niet heeft ingegrepen en/of zich niet heeft gedistantiëerd van het gewelddadig handelen van zijn mededader(s) ten opzichte van Maja en/of zijn mededader(s) aanwijzingen heeft gegeven met betrekking tot de te volgen route naar een plek (Berendonck) waar het lichaam van Maja kon worden verplaatst (van de passagiersstoel naar de achterbank van die auto) en/of (vandaaruit) naar een plek waar het lichaam van Maja kon worden verbrand en/of achtergelaten;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
G. M en/of F. Ö op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, M. (Maja) Bradaric (hierna: Maja) van
het leven hebben/heeft beroofd, hierin bestaande dat die M en/of die
Ö opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort)
tevoren genomen besluit, althans opzettelijk, Maja in een auto hebben/heeft
doen plaatsnemen en/of in die auto hebben/heeft meegevoerd en/of (vervolgens) de keel/hals van Maja met hun/zijn arm(en) en/of hand(en) hebben/heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of een touw om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangebracht en/of dat touw met kracht strak om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangetrokken en/of met kracht aan dat touw hebben/heeft getrokken en/of (daarbij) een hand op de mond en/of neus van Maja hebben/heeft gelegd en/of gedrukt en/of Maja (aldus) hebben/heeft gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan Maja is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in
Nederland, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk behulpzaam te
zijn, welke medeplichtigheid (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte,
conform tevoren met die M en/of die Ö gemaakte afspraken, heeft
plaatsgenomen in die auto, zulks terwijl hij wist dat Maja (in die auto) van
het leven beroofd zou worden, althans op de hoogte was van de plannen van die M en/of die Ö om Maja (in die auto) van het leven te beroven,
en/of die M en/of die Ö opmerkzaam heeft gemaakt op het in die
auto aanwezige touw en/of die M en/of die Ö dat touw heeft
toegeschoven en/of aangereikt en/of die M en/of die Ö niet heeft
belet voornoemd geweld tegen Maja te gebruiken en/of niet heeft ingegrepen
en/of zich niet heeft gedistantieerd van het gewelddadig handelen van die
M en/of die Ö ten opzichte van Maja en/of die M en/of die Ö aanwijzingen heeft gegeven met betrekking tot de te volgen route naar een plek (Berendonck) waar het lichaam van Maja kon worden verplaatst (van de passagiersstoel naar de achterbank van die auto) en/of (van daaruit) naar een
plek waar het lichaam van Maja kon worden verbrand en/of achtergelaten;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2003, te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot
van M.(Maja) Bradaric, heeft verbrand, weggevoerd en/of weggemaakt, met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door toen
aldaar met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren
naar een -afgelegen- locatie (in de polder/uiterwaarden, bij een
waterplas/grindafgraving te Bemmel) en/of (vervolgens) genoemd stoffelijk
overschot aldaar te overgieten en/of te besprenkelen met benzine en/of in
brand te steken en/of achter te laten;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
G. M en/of F. Ö op of omstreeks 17 november 2003, te Nijmegen
en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het
stoffelijk overschot van M.(Maja) Bradaric, hebben/heeft verbrand, weggevoerd
en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door toen aldaar met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren naar een -afgelegen- locatie (in de polder/uiterwaarden, bij een waterplas/grindafgraving te Bemmel) en/of (vervolgens) genoemd stoffelijk overschot aldaar te overgieten en/of te besprenkelen met benzine en/of in brand te steken en/of achter te laten,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17
november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk behulpzaam te zijn, welke medeplichtigheid (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte die M en/of die Ö aanwijzingen heeft gegeven met betrekking tot de te volgen route naar een plek (Berendonck) waar het lichaam van Maja kon worden verplaatst (van de passagiersstoel naar de achterbank van die auto) en/of (van daaruit) naar een plek waar het lichaam van Maja kon worden verbrand en/of achtergelaten;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 18 februari 2004 en 12 mei 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, onder toepassing van het materiële meerderjarigenstrafrecht, ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich weliswaar niet heeft gedistantieerd van het handelen van M en Ö, doch dat de rol die verdachte vervulde niet gelijkwaardig was aan die van M en Ö. Verdachte is niet bij de voorbereiding betrokken geweest en heeft bij de uitvoering van het delict slechts enkele ondersteunende handelingen heeft verricht, hetgeen onvoldoende is om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
G. M en/of F. Ö op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, M. (Maja) Bradaric (hierna: Maja) van
het leven hebben/heeft beroofd, hierin bestaande dat die M en/of die
Ö opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort)
tevoren genomen besluit, althans opzettelijk, Maja in een auto hebben/heeft
doen plaatsnemen en/of in die auto hebben/heeft meegevoerd en/of (vervolgens) de keel/hals van Maja met hun/zijn arm(en) en/of hand(en) hebben/heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of een touw om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangebracht en/of dat touw met kracht strak om de keel/hals van Maja hebben/heeft aangetrokken en/of met kracht aan dat
touw hebben/heeft getrokken en/of (daarbij) een hand op de mond en/of neus van Maja hebben/heeft gelegd en/of gedrukt en/of Maja (aldus) hebben/heeft
gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan Maja is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente Lingewaard, en/of (elders) in
Nederland, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk behulpzaam te
zijn, welke medeplichtigheid (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte,
conform tevoren met die M en/of die Ö gemaakte afspraken, heeft
plaatsgenomen in die auto, zulks terwijl hij wist dat Maja (in die auto) van
het leven beroofd zou worden, althans op de hoogte was van de plannen van die M en/of die Ö om Maja (in die auto) van het leven te beroven,
en/of die M en/of die Ö opmerkzaam heeft gemaakt op het in die
auto aanwezige touw en/of die M en/of die Ö het in de auto aanwezige touw heeft toegeschoven en/of aangereikt en/of die M en/of die Ö niet heeft belet voornoemd geweld tegen Maja te gebruiken en/of niet heeft ingegrepen en/of zich niet heeft gedistantieerd van het gewelddadig handelen van die M en/of die Ö ten opzichte van Maja en/of die M en/of die Ö aanwijzingen heeft gegeven met betrekking tot de te volgen route naar een plek (Berendonck) waar het lichaam van Maja kon worden verplaatst (van de passagiersstoel naar de achterbank van die auto) en/of (vandaaruit) naar een plek waar het lichaam van Maja kon worden verbrand en/of achtergelaten;
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit, het onttrekken van het lijk aan nasporing, acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen voor wat betreft het vervoeren en het achterlaten van het lichaam. Verdachte heeft hierbij een actieve rol gespeeld door de weg te wijzen naar een plek waar het lichaam verplaatst kon worden en vervolgens vanaf die plek mee te rijden naar de uiterwaarden bij Bemmel, terwijl verdachte wist dat het lichaam daar zou worden achtergelaten. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte medepleger is van het verbranden van het lijk, nu verdachte daarbij geen enkele -zelfs geen ondersteunende handeling- heeft verricht.
De rechtbank acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op of omstreeks 17 november 2003, te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot
van M.(Maja) Bradaric, heeft verbrand, weggevoerd en/of weggemaakt, met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door toen
aldaar met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren
naar een -afgelegen- locatie (in de polder/uiterwaarden, bij een
waterplas/grindafgraving te Bemmel) en/of (vervolgens) genoemd stoffelijk
overschot aldaar te overgieten en/of te besprenkelen met benzine en/of in
brand te steken en/of achter te laten;
Hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplichtigheid aan moord;
feit 2:
medeplegen van een lijk wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. J.C.P.M. de Veth, psycholoog, en drs. F.J.M. Hafkenscheid, psychiater, gedateerd 25 maart 2004, waarin zij concluderen dat bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van een gestoorde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Wel is volgens de deskundigen duidelijk sprake van een psychiatrisch toestandbeeld. Er is sprake van een dissociatief beeld in het kader van een chronische posttraumatische stressstoornis. Dit beeld is gerelateerd aan de oorlogservaringen die verdachte op heeft gedaan in Bosnië. De deskundigen hebben echter aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over een eventuele relatie tussen de eerdere traumatische ervaringen en het tenlastegelegde omdat verdachte consequent niet inhoudelijk in wilde gaan op het delictgebeuren en daarom geen zorgvuldige en indringende delictanalyse gemaakt kon worden tijdens het onderzoek. Het is dus niet duidelijk of de stoornis, die ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was, de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed.
Hierdoor hebben de deskundigen geen advies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid kunnen geven.
Nu verdachte bewust en, naar de rechtbank aanneemt, in overleg met zijn advocaat ervoor heeft gekozen niet volledig aan het multidisciplinair onderzoek mee te werken, kan de rechtbank niet anders dan er van uit gaan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Door de raadsman van verdachte is bij pleidooi een beroep op psychische overmacht gedaan. De raadsman heeft gesteld dat door de gedragsdeskundigen een posttraumatische stressstoornis bij verdachte is vastgesteld waardoor verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten klaarblijkelijk in een ongewone psychische toestand verkeerde. Verdachte is volgens de raadsman door M bedreigd en was bang voor M.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een dermate grote psychische dwang dat van hem redelijkerwijze niet kon worden gevergd dat hij zich aan het bewezenverklaarde onttrok.
Zelfs als verdachte bedreigd zou zijn en bang was voor M
-welke stelling niet of nauwelijks door de verdediging is onderbouwd met feiten, dat wil zeggen vóór of tijdens de delicten geuite bedreigingen - dan nog blijkt niet dat verdachte daardoor niet in staat was "nee" tegen M te zeggen. Verdachte heeft immers, zoals hij ten overstaan van de politie verklaard heeft, ten tijde van het delict verschillende keren tegen M gezegd niet mee te willen helpen en heeft vervolgens bewust bepaalde dingen wel, en andere niet gedaan. M heeft voorts bij de politie verklaard dat verdachte voor niemand bang is (21e verhoor) en dat verdachte alleen bang was voor de ontdekking van de moord en zijn aanwezigheid daarbij, waarop hij, M, hem toen heeft gezegd dat hij maar moest zeggen dat hij bang was voor hem, M, en dat hij hem had gedwongen om mee te gaan (14e verhoor).
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er is ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 30 januari 2004
- de onder 5. genoemde multidisciplinaire rapportage;
- een strafrapportage van de jeugdreclassering Gelderland, gedateerd 26 april 2004, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft zich op 17 november 2003 schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord op de 16-jarige Maja Bradaric en aan medeplegen van het vervoeren van haar stoffelijk overschot ten einde de sporen van de moord uit te wissen.
Voorafgaand aan de fatale dag, werd door Goran M en Ferdi Ö het plan opgevat om Maja Braderic van het leven te beroven en zich daarna van haar lichaam te ontdoen. Maja maakte deel uit van een groep vrienden waartoe ook verdachte en de beide daders behoorden.
In de vroege avond van de 17e november 2003 stapte verdachte in de auto van Ö waarin zich dan ook al M en Maja bevonden. Er was voor verdachte geen enkele noodzaak of dwang om mee te gaan. Aan Maja was verteld dat ze die avond 'rondjes' zouden gaan rijden, zoals ze dat wel vaker deden. Wat er allemaal besproken is valt niet meer te achterhalen, maar kennelijk was de aanwezigheid van verdachte in de auto van belang omdat Maja kort tevoren het huis van haar vriendin Nina had verlaten met de mededeling dat ze naar verdachte zou gaan. Verdachte wist dat het de bedoeling was om Maja die avond van het leven te beroven (o.a. 21e verhoor van M). Toen na korte tijd werd gestopt om te plassen, sprak verdachte zelfs nog met Ö over de aanstaande moord. Verdachte vroeg toen aan Ö waarom Maja dood moet. In het vervolg van de rit heeft verdachte zich kennelijk zo gedragen dat dit door M is opgevat als een aanmoediging om met het uitvoeren van de handelingen te beginnen.
Vervolgens werd Maja door M en Ö gewurgd en verstikt. Verdachte was hierbij behulpzaam door een touw aan te geven -of toe te schuiven- dat door Ö en M gebruikt werd om Maja te verwurgen. Verdachte wees de weg naar de Berendonck. Op de Berendonk stapten verdachte, Ö en M uit de auto en werd door Ö en M het lichaam van Maja op de achterbank van de auto gelegd. Vervolgens stapten allen weer in de auto waarna het lichaam van Maja naar een afgelegen locatie in Bemmel werd vervoerd om daar door Ö en M te worden verbrand. Op geen enkele moment heeft verdachte iets gedaan om te proberen de moord en het wegmaken van het lijk te voorkomen. Integendeel, hij heeft aanwijzingen gegeven en hij is ook daadwerkelijk behulpzaam geweest.
Maja Bradaric is op zeer gruwelijke wijze om het leven gebracht waarna haar lichaam in brand is gestoken. Haar doodsstrijd heeft ongeveer een half uur geduurd.
Met hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders Maja niet alleen het meest waardevolle menselijke bezit -het leven- ontnomen, zij hebben daarbij ook onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van Maja. Het leven zal voor hen nooit meer hetzelfde zijn. Hun enige kind is op gruwelijke wijze vermoord en haar lichaam is daarna onherkenbaar verminkt en de ouders zullen blijven zitten met de kennelijk niet te beantwoorden vraag: waarom moest Maja eigenlijk dood.
Bovendien, zo meent de rechtbank, hebben verdachte en zijn mededaders met hun daden de rechtsorde hevig geschokt en leveren dergelijke ernstige feiten, en de wijze waarop deze zijn gepleegd, in de samenleving gevoelens van grote onveiligheid op, hetgeen ook in de straftoemeting tot uitdrukking moet komen.
De officier van justitie heeft gevorderd op verdachte, conform artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, het sanctierecht voor volwassenen toe te passen gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Volgens de raadsman is hiertoe geen aanleiding gezien
de persoonlijkheid van verdachte en de minimale rol van verdachte bij het bewezenverklaarde.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde ruim 16 jaren oud. In voormelde rapportage is verdachte als volgt omschreven: "Goran gaf de indruk een vrij zelfstandige jongen te zijn (...). In het dagelijkse leven op de groep deed Goran goed mee en viel hij bij de groepsleiding op door dit gedrag". De groepsleiding omschreef dit gedrag regelmatig als "volwassen", en schrijft: "De groepsleiding heeft Goran leren kennen als een jongeman die zich op volwassen manier staande wist te houden tussen vaak zeer levendige en problematische, jonge groepsgenoten". Voorts blijkt uit de rapportage een hooggemiddelde intelligentie.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde gepleegd tezamen met mededaders die ten tijde van de delicten 18 jaren oud waren, welke mededaders deel uitmaakten van verdachte's vriendenkring.
In de ernst van de begane feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de hiervoor omschreven persoonlijkheid van de verdachte, vindt de rechtbank grond om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte en met zijn beperkte aandeel in de delicten. De rechtbank acht op dit onderdeel minder bewezen dan de officier van justitie, die bij haar eis bij de moord uitging van medeplegen in plaats van medeplichtigheid.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte, zoals uit het aangehaalde uittreksel uit het documentatieregister blijkt, niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. Tenslotte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte lijdende is aan een chronische posttraumatische stressstoornis die zonder adequate behandeling niet van aard zal veranderen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf die deels voorwaardelijk zal zijn.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat in zou houden het ondergaan van aan een behandeling voor oorlogstraumata bij 'Phoenix' te Wolfheze, of andere soortgelijke instelling.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14d, 27, 47, 48, 57, 77b, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
Bepaalt dat van gevangenisstraf zes (6) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel niet is nagekomen de volgende bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Jeugdreclassering zullen worden gegeven, ook als dit zal inhouden het ondergaan van een behandeling voor oorlogstraumata bij 'Phoenix' te Wolfheze, of andere vergelijkbare instelling(en), voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de Jeugdreclassering om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. H.J.T. Blom, kinderrechter als voorzitter, mr. N.W. Huijgen, vice-president, mr. R.H. Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank
op 26 mei 2004.