ECLI:NL:RBARN:2004:AP0131

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2910 WAO
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.M. Delnooz-Engels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na wachttijd in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 mei 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Kraag, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 18 december 2003, waarin haar werd meegedeeld dat zij per 10 januari 2002 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het UWV niet de vereiste zorgvuldigheid in acht had genomen bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres voor een WAO-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat de stellingen van het UWV, dat er geen beoordeling meer plaatsvond na een wachttijd van 52 weken indien er al een beoordeling had plaatsgevonden na 4 weken, onjuist waren. De rechtbank benadrukte dat de artikelen 19 en 43a van de WAO verschillende criteria en toetsingskaders hebben, en dat de beoordeling van de wachttijd uitsluitend aan de hand van de in artikel 19 genoemde criteria dient te gebeuren. Aangezien er geen inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden van de aanvraag van eiseres voor een WAO-uitkering per 10 januari 2002, kon het besluit van het UWV niet in stand blijven.

De rechtbank heeft het UWV ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 322 zijn vastgesteld, en heeft bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 31 moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: 03/2910 WAO
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiseres,
wonende te [A], vertegenwoordigd door mr. A. Kraag,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 december 2003, uitgereikt door UWV Cadans, kantoor Zeist.
2. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij per 10 januari 2002 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 april 2004. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving daarvan aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.M. de Groot, werkzaam bij UWV, kantoor Zeist.
3. Overwegingen
Eiseres is op 11 januari 2001 uitgevallen als verpleegkundige/nachtverzorger. Op 21 mei 2001 heeft zij in het kader van de Wet Amber bij verweerder een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering per 8 februari 2001. In oktober 2001 heeft eiseres in het kader van artikel 19 van de WAO een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering per 10 januari 2002. Op de aanvraag van 21 mei 2001 heeft verweerder op 18 oktober 2002 een afwijzend besluit genomen. Op de aanvraag van oktober 2001 heeft verweerder beslist bij het in rubriek 2 genoemde besluit van 10 november 2003.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat, indien naar aanleiding van een ziekmelding met toepassing van artikel 43a van de WAO na een wachttijd van 4 weken een beoordeling heeft plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid, er geen beoordeling meer plaatsvindt na een wachttijd van 52 weken. Subsidiair stelt verweerder dat, nu de beoordeling na 4 weken wachttijd heeft geleid tot een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres van minder dan 15% en er mitsdien van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO geen sprake is, er na 52 weken dus ook geen sprake kan zijn van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 19 van de WAO.
Beide stellingen van verweerder zijn onjuist.
Ingevolge artikel 43a lid 1, aanhef en sub a van de WAO vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats nadat de arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd, indien de arbeidsongeschiktheid van betrokkene voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waarvoor wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid van de WAO de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken en hij binnen vijf jaar na de datum van die intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt. Niet in geschil is dat de ziekmelding per 11 januari 2001 van eiseres voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waarvoor zij van 1 november 1997 tot 1 februari 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft genoten, zodat beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder – overeenkomstig de aanvraag daartoe door eiseres op 21 mei 2003 – terecht heeft plaatsgevonden per 8 februari 2001.
Eiseres heeft vervolgens in oktober 2001 de aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering per 10 januari 2002 op grond van artikel 19 van de WAO. Met zijn motivering van het op die aanvraag genomen besluit miskent verweerder dat de artikelen 19 en 43a van de WAO niet alleen bepalingen zijn die een verschil in wachttijd, maar ook anderszins een eigen normering en toetsingskader kennen. Aldus in gelijke zin de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 augustus 2002, 00/3119 WAO (RSV 2002/283). Voor de beoordeling van het recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 19 van de WAO dient beoordeling van de wachttijd plaats te vinden uitsluitend aan de hand van de in dat artikel genoemde criteria. Daarin komen – anders dan waar verweerder kennelijk van uitgaat – een beoordeling ingevolge artikel 43a danwel de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge die beoordeling als criteria niet voor. Nu geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de aanvraag van eiseres voor een WAO-uitkering per 10 januari 2002, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van verweerder van 18 december 2003 niet in stand kan blijven en voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep mitsdien gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zijnde € 322 aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 november 2003 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 31 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2004 in tegenwoordigheid van mr. A.J. Weijers-Holtrop als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: