Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/2680
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiseres,
gevestigd te [A], vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel,
de burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder,
[belanghebbende I]; [belanghebbende II], [belanghebbende III]; [belanghebbende IV], allen te [A], partijen ex artikel 8:26 van de Awb
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober 2003.
Bij besluit van 12 mei 2003 heeft verweerder aan eiseres ten behoeve van [bedrijf] een terrasvergunning verleend, strekkende tot het jaarlijks gedurende het tijdvak 1 maart tot 1 november onder voorwaarden op het trottoir voor het perceel [adres] plaatsen van windschermen, parasols, tafels en stoelen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de daartegen onder andere door eiseres ingediende bezwaren ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij brieven van 15 en 18 januari 2004 hebben [belanghebbende I], [belanghebbende II], [belanghebbende III] en [belanghebbende IV] (hierna: de omwonenden) zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 april 2004. Namens eiseres zijn aldaar [Y] en
[Z] verschenen, bijgestaan door mr. Y.M. van der Meulen-Crouwel. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.M. Haak, ambtenaar van de gemeente Nijmegen. Namens de omwonenden zijn [belanghebbende I] en [belanghebbende IV] verschenen.
Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders voorwerpen of stoffen in, op, aan of boven de weg aan te brengen, te hebben of achter te laten.
Krachtens artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV beslist - in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 - de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, indien deze vergunning geen voorschriften omtrent sluitingstijden bevat, het verboden is het terras te hebben tussen 01.00 uur en 09.00 uur.
Het onderhavige geschil beperkt zich tot het aan de terrasvergunning verbonden voorschrift nummer 2., inhoudende dat het terras - in afwijking van de in artikel 2.3.1.5, tweede lid, van de APV neergelegde algemene openingstijden - van 9.00 uur tot 23.00 uur geopend mag zijn.
Verweerder heeft aan het opnemen van dit voorschrift in de vergunning ten grondslag gelegd dat uit akoestische onderzoeken blijkt dat door omwonenden met name in de nachtelijke uren overlast kan worden ervaren door het stemgeluid van het terraspubliek. De resultaten van de geluidsmetingen, de situering van het terras in een woonwijk en de aanhoudende klachten van omwonenden rechtvaardigen in dit geval een beperking van de openingstijd.
Eiseres heeft voormeld onderdeel van het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal hieronder, waar nodig, nader worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat verweerder krachtens artikel 2.3.1.5, tweede lid, van de APV bevoegd is om in het belang van de openbare orde, waaronder de bescherming van het woon- en leefklimaat valt, een beperkend voorschrift omtrent de sluitingstijd van een terras op te nemen.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) - gewezen wordt op de uitspraak van 24 juli 2002, LJN nr. AE5724 - blijkt evenwel dat “inrichtingsgebonden” geluidsoverlast bij de verlening van een terrasvergunning geen rol kan spelen, aangezien de hierop betrekking hebbende belangen worden beschermd door het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Besluit van 20 mei 1998, Stb 322). De door verweerder bij het verlenen van een terrasvergunning te betrekken belangen zien op “publieksgebonden” hinder, zoals verstoring van de openbare orde.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de geluidshinder die verweerder heeft doen besluiten tot het opnemen van het bestreden voorschrift, uitsluitend is terug te voeren op het stemgeluid - in enkele akoestische rapporten omschreven als continu geroezemoes - van terraspubliek. Naar het oordeel van de rechtbank dient dergelijke overlast in het licht van voormelde Afdelingsjurisprudentie te worden aangemerkt als inrichtingsgebonden geluidsoverlast, welke niet kan worden aangemerkt als overlast die de openbare orde betreft. De stelling van verweerder dat het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer het stemgeluid van bezoekers buiten beschouwing laat, zodat op grond van die regelgeving deze overlast niet zou kunnen worden tegengegaan, wat daar inhoudelijk ook van zij, kan hieraan niet afdoen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bestreden voorschrift niet op de overlast door stemgeluid van terrasbezoekers heeft kunnen baseren. Het bestreden besluit kan in zoverre niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en komt daarom wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking.
Verweerder zal derhalve een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen, waarbij hij zal moeten nagaan of het bestreden voorschrift moet worden herroepen dan wel dat andere feiten of omstandigheden dan de hiervóór genoemde geluidsoverlast het in stand laten van dit voorschrift rechtvaardigen. De rechtbank ziet daarbij aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op de bezwaren van eiseres.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de bezwaren van eiseres tegen het aan haar terrasvergunning verbonden voorschrift nummer 2., inhoudende dat het terras van 9.00 uur tot 23.00 uur geopend mag zijn, ongegrond zijn verklaard;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.