Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 95860 / HA ZA 03-153
Datum uitspraak: 18 februari 2004
de commanditaire vennootschap
HENDRIX MEAT GROUP C.V.,
gevestigd te Emmen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.Th.M. Palstra,
advocaten mrs. H. Zeilmaker en M.J. Mutsaers, allen te Nijmegen,
DE GEMEENTE BUREN,
zetelend te Lienden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. B.F. de Jong te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
HMG heeft bij dagvaarding een eis tegen de Gemeente ingesteld, onder overlegging van producties, waarna zij een akte houdende opgave getuigen heeft genomen. Daarna heeft de Gemeente geconcludeerd voor antwoord in conventie en voor eis in reconventie, eveneens onder overlegging van producties. Vervolgens heeft HMG conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie genomen met producties, waarna de Gemeente een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met producties heeft genomen. Tot slot heeft de Gemeente gedupliceerd in conventie, waarna vonnis is bepaald.
1.1 HMG bestaat uit drie commanditaire vennoten, te weten Hendrix Vlees Druten B.V., Smits Emmen B.V. en Murris Meppel B.V. en één beherend vennoot, Hendrix Meat Group B.V.. HMG exploiteert drie varkensslachterijen in Druten, Emmen en Meppel.
1.2 Bij besluit van 13 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van de Gemeente de firma Knorhof in Kapel-Avezaath onder aanzegging van bestuursdwang gelast twee stalruimtes voor varkens waarvoor geen vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend, te ontruimen. Knorhof heeft daaraan geen gehoor gegeven.
1.3 In de nacht van zondag 8 op maandag 9 juli 2001 zijn op basis van het bestuursdwangbesluit op last van burgemeester en wethouders 328 zeugen bij de Knorhof weggehaald. Deze zeugen zijn met vijf vrachtauto’s naar de slachterij van HMG in Emmen gebracht, waar ze vervolgens zijn geslacht. Deze slachterij beschikt over een zogenoemde zeugenslachtlijn.
1.4 Daarvóór had de namens de Gemeente ingeschakelde transporteur, A, enkele malen telefonisch contact gehad met de slachterij in Emmen om te overleggen of er in de bewuste nacht een groot aantal zeugen ter slachting zou kunnen worden aangeboden. In die telefoongesprekken is van de zijde van HMG gevraagd van welk bedrijf de zeugen afkomstig zouden zijn. Daarop is door A geen antwoord gegeven. Hem was van de zijde van de Gemeente te kennen gegeven dat haar ruimingsplannen niet van tevoren mochten uitlekken.
1.5 Bij faxbericht van 11 juli 2001 heeft de exploitant van de Knorhof, B, aan HMG geschreven:
Naar aanleiding van het feit dat maandag j.l. door de Gemeente Buren tijdens een nachtelijke inval bij èèn van onze bedrijven 328 fokzeugen weggenomen zijn. Dat daaraan meegewerkt is door èèn van uw vaste zeugenleveranciers Varkenshandel A b.v. uit Oostrum. Dat uw bedrijf vervolgens daaraan meegewerkt heeft om deze voor ons waardevolle drachtige dieren te vernietigen voor hun functie, heeft ons het volgende doen besluiten.
Dat alle in en verkoop activiteiten per onmiddelijke ingang gestaakt zullen worden.
Dit geldt voor allen ondernemingen en dochterbedrijven binnen Europa van : B.
Dit besluit geldt voor alle aan Nutreco gelinieerde bedrijven in Europa.
Ik betreur deze beslissing te hebben moeten nemen.
Het geschil in conventie en in reconventie
2.1 In conventie vordert HMG bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, met veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de schade die HMG daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat, alsmede tot betaling van € 5.082,45 wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 april 2002 en met veroordeling van de Gemeente in de kosten.
2.2 HMG heeft daartoe gesteld dat zij meer dan evenredig door de handelwijze van de Gemeente is benadeeld, althans dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en daarom schadeplichtig jegens haar is.
3.1 De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in conventie, met veroordeling van HMG in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad. In reconventie vordert de Gemeente, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van HMG om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan haar € 57.303,37 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2001 en met veroordeling van HMG in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
3.2 De Gemeente stelt daartoe dat HMG de slachtopbrengst die de Gemeente schat op € 57.303,37, aan haar dient te betalen, zodat zij dit met de kosten van bestuursdwang, die de Knorhof aan haar is verschuldigd op grond van de wet, kan verrekenen.
4. HMG heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
5. Niet in geschil is dat de Gemeente, nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 19 juni 2002 had geoordeeld dat de Gemeente in redelijkheid van de haar toekomende bevoegdheid om bestuursdwang aan te zeggen, gebruik had gemaakt, bevoegd was over te gaan tot de ontruiming van de stallen. In zoverre is het optreden van de Gemeente dan ook rechtmatig geweest.
6. Onevenredig nadelige - dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijke risico vallende, op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit behoren niet ten laste van die beperkte groep te komen, maar moeten gelijkelijk over de gemeenschap worden verdeeld, zo volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad. Dit leidt ertoe dat het toebrengen van een dergelijke onevenredige schade bij een op zichzelf rechtmatige overheidshandeling, onrechtmatig is en daarmee voor rekening van de overheid moet komen.
7. Omdat uitsluitend schade die het gevolg is van een overheidshandeling of overheidsbesluit in dit verband voor vergoeding in aanmerking komt, zal in ieder geval moeten komen vast te staan dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het besluit tot uitoefening van bestuursdwang en de schade. In deze zaak heeft Knorhof besloten geen zaken meer te doen met HMG nadat HMG op verzoek van de Gemeente de bij Knorhof weggevoerde zeugen had geslacht. HMG heeft de zeugen niet op grond van een overheidshandeling of een overheidsbesluit geslacht. Uit de stellingen van HMG volgt dat zij tot slachting is overgegaan op basis van een daartoe via of met A gesloten overeenkomst. De directe oorzaak voor Knorhof om haar zakelijk relatie met HMG te verbreken is kennelijk geweest dat HMG haar zeugen heeft geslacht. Dit betekent dat er in de causaliteitsketen tussen het overheidsbesluit en de beweerdelijk geleden schade sprake is van een tussenkomend menselijk handelen van de overtreder naar aanleiding van een in verband met de uitvoering van de bestuursdwang door de Gemeente gesloten contract met een derde (HMG). Menselijk handelen kenmerkt zich onder andere door onvoorspelbaarheid en de causaliteitsketen kan hierdoor dan ook worden verbroken. Alleen wanneer kan worden vastgesteld dat de schade noodzakelijkerwijs het gevolg is van het besluit tot uitoefening van bestuursdwang, is er grond te concluderen dat er tussen het overheidsbesluit en de beweerdelijke schade een oorzakelijk verband bestaat dat ertoe leidt dat de Gemeente jegens HMG aansprakelijk is. Dit is het geval wanneer het handelen van Knorhof (in dit geval het opzeggen van de zakelijke relatie met HMG) redelijkerwijs was te verwachten. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Weliswaar had de Gemeente op basis van de eerder in beslag genomen administratie kunnen weten dat Knorhof wel eens varkens had laten slachten bij de vestiging van HMG in Druten, maar dit brengt nog niet mee dat de Gemeente er redelijkerwijs rekening mee moest houden dat Knorhof alle zakelijke contacten met HMG zou verbreken wanneer de door de Gemeente in beslag genomen zeugen in de vestiging van HMG in Emmen ter slachting zouden worden aangeboden. Naar objectieve maatstaven gemeten kan Knorhof HMG immers geen enkel verwijt maken, te minder nu de inbeslagneming van de zeugen legaal is geschied. De beslissing van Knorhof om de zakelijke relatie met HMG te beëindigen is kennelijk alleen gebaseerd op subjectieve, gevoelsmatige gronden en daarmee hoefde de Gemeente redelijkerwijs geen rekening te houden. Hierbij is mede van belang dat het Knorhof was die de door de Gemeente opgelegde en te handhaven normen overtrad. Het zou te ver voeren beslissingen die een overtreder op louter subjectieve gronden heeft genomen naar aanleiding van het feit dat er van overheidswege op hem bestuursdwang is uitgeoefend, aan te merken als gevolgen van dat overheidsbesluit. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de overtreder op vrij eenvoudige wijze de overheid op kosten kan jagen. De conclusie is dan ook dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de door HMG beweerdelijk geleden schade een gevolg is van het bestuursdwangbesluit.
8. Voorzover HMG heeft willen betogen dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar vóór het sluiten van de overeenkomst niet op de hoogte te stellen van het feit dat de zeugen van de Knorhof afkomstig waren, wordt als volgt overwogen.
9. De Gemeente heeft gesteld dat zij heeft voldaan aan alle wettelijke verplichtingen die ter zake gelden door bij aankomst bij het slachthuis bekend te maken waar de varkens vandaan kwamen. Dit is als zodanig niet gemotiveerd betwist door HMG. Wel heeft zij gesteld dat het toen al te laat was, omdat zij wettelijk verplicht is alle dieren die in haar slachthuis binnenkomen ook te slachten en zij pas de herkomst van de zeugen te horen kreeg toen deze al op haar terrein waren. Volgens HMG had de Gemeente al in een veel eerder stadium bekend moeten maken dat de zeugen van de Knorhof afkomstig zouden zijn. De Gemeente heeft daar tegenover gesteld dat dit niet mogelijk was omdat de operatie in het grootste geheim is voorbereid om te voorkomen dat Knorhof de uitoefening van bestuursdwang zou frustreren.
10. Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de Gemeente is in ieder geval vereist dat de Gemeente had moeten beseffen dat het voor HMG van belang was te weten waar de varkens vandaan zouden komen omdat zij anders het risico liep een belangrijke zakelijke relatie te verliezen. Alleen dan zou er namelijk sprake kunnen zijn van een nalaten van de Gemeente dat strijdig is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Uit hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen, volgt dat onvoldoende is gebleken dat bij de Gemeente dit besef had moeten bestaan, nu de beslissing van Knorhof uitsluitend op subjectieve, gevoelsmatige argumenten is gebaseerd, waarmee de Gemeente geen rekening hoefde te houden.
11. De conclusie is dat de vorderingen van HMG afgewezen moeten worden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij in de kosten worden veroordeeld. Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van de Gemeente zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
12. De Gemeente vordert de slachtopbrengst van de zeugen teneinde daarmee haar vordering op Knorhof tot vergoeding van de kosten van bestuursdwang te verrekenen. Zij stelt daartoe dat zij de zeugen rechtmatig in beslag heeft genomen, dat zij deze mocht laten slachten en dat zij de opbrengst daarvan mag verrekenen met de kosten van bestuursdwang. HMG heeft haar betalingsverplichting bij brief van 10 juli 2001 opgeschort omdat, zo stelde zij, onduidelijk was aan wie zij de slachtopbrengst moest betalen, nu ook Knorhof de slachtopbrengst opeiste. Verder heeft HMG betwist dat de Gemeente gerechtigd is tot de slachtopbrengst. De Gemeente heeft ter weerlegging van HMG’s beroep op opschorting gesteld dat zij als opdrachtgeefster voor de slacht en als contractuele wederpartij van HMG aanspraak kan maken op de slachtopbrengst.
13. Ingevolge artikel 5:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was de Gemeente gerechtigd de zeugen mee te voeren omdat de toepassing van bestuursdwang dit vereiste. Inzet daarvan was immers dat de in strijd met de Wet milieubeheer in gebruik zijnde stal zou worden leeggemaakt. Ingevolge artikel 5:30 Awb was de Gemeente verder bevoegd de zeugen te verkopen of, indien verkoop niet mogelijk is, te laten vernietigen wanneer de zeugen niet binnen dertien weken teruggegeven konden worden. Tegen deze achtergrond moet het ervoor worden gehouden dat de Gemeente ook gerechtigd was de zeugen ter slachting te verkopen, nu niet in geschil is dat deze niet terug konden naar de Knorhof en ook niet elders gestald konden worden. De Gemeente was derhalve wettelijk gerechtigd HMG opdracht te (laten) geven tot het slachten van de zeugen. Uit artikel 5:30 Awb volgt verder dat de Gemeente aanspraak kan maken op betaling van de koopprijs c.q. slachtopbrengst. Uit het vierde lid van artikel 5:30 Awb volgt immers dat zij deze onder zich mag houden en dat zij deze slechts aan de eigenaar hoeft te vergoeden wanneer deze binnen drie jaar na de verkoop daarop aanspraak maakt, onder aftrek van de kosten van bestuursdwang en verkoop.
14. HMG heeft bij antwoord in reconventie gesteld dat zij er gerechtvaardigd aan mocht twijfelen dat de Gemeente haar contractuele wederpartij was, nu het contract via A tot stand was gekomen. De Gemeente heeft daarop een door A opgesteld schrijven overgelegd dat aan HMG is gericht en waarin A aan HMG mededeelt dat hij “op maandag jl.” in opdracht van de gemeente Buren 328 zeugen die op grond van bestuursdwang in beslag waren genomen, bij de slachterij in Emmen heeft afgeleverd en dat de opbrengst daarvan aan de Gemeente kon worden overgemaakt. HMG heeft de ontvangst van dit schrijven niet betwist. Uit een en ander kan worden afgeleid dat HMG al kort nadat zij de zeugen had geslacht van A te horen heeft gekregen dat hij in het kader van de uitoefening van bestuursdwang namens de Gemeente had gehandeld en dat aan de Gemeente de slachtopbrengst kon worden betaald.
15. Tot slot is van belang dat HMG niet heeft gesteld dat zij ooit op goede gronden heeft mogen betwijfelen dat de Gemeente bij de uitoefening van bestuursdwang haar boekje te buiten is gegaan. Daar was ook geen reden toe. Vast staat inmiddels immers dat de uitoefening van bestuursdwang de (bestuurs)rechterlijke toets heeft kunnen doorstaan. Temeer waar de Gemeente, zoals hiervoor is aangegeven, ook gerechtigd was tot het laten slachten van de zeugen alsmede tot de slachtopbrengst, valt niet in te zien op welke grond HMG meende te mogen aannemen dat zij de slachtopbrengst aan Knorhof zou moeten voldoen.
16. Uit het voorgaande volgt dat HMG de slachtopbrengst aan de Gemeente zal moeten voldoen, alsmede dat zij ten onrechte die betaling heeft opgeschort met een beroep op artikel 6:37 BW. HMG heeft in dit verband ook nog betoogd dat zij vanwege haar schadeclaim op de Gemeente op grond van artikel 6:52 BW gerechtigd was die betaling op te schorten. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het geschil in conventie is overwogen volgt evenwel dat HMG geen vorderingsrecht op de Gemeente heeft zodat zij ook niet gerechtigd was met een beroep op verrekening de betaling op te schorten.
17. HMG heeft niet bestreden dat de slachtopbrengst kan worden begroot op € 57.303,37, zoals de Gemeente heeft gesteld. Dit bedrag kan derhalve worden toegewezen. Ten aanzien van de wettelijke rente geldt het volgende. Nadat de Gemeente HMG bij fax van 10 juli 2001 had gemaand om nog diezelfde dag tot betaling over te gaan en HMG vervolgens per omgaande had laten weten daaraan niet te zullen voldoen, was HMG in verzuim. Mitsdien kan de Gemeente vanaf 10 juli 2001 aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke rente.
18. Als de in het ongelijk gestelde partij zal HMG in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van de Gemeente zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De rechtbank, recht doende,
wijst de vordering van HMG af,
veroordeelt HMG in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 245,00 wegens vast recht en op € 5.536,00 wegens salaris van de procureur,
veroordeelt HMG om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Gemeente te betalen € 57.303,37, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2001 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt HMG in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.542,00 wegens salaris van de procureur,
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 18 februari 2004.