Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105800 / KG ZA 03-716
Datum vonnis: 18 maart 2003
1. V,
wonende te A,
2. W,
wonende te A,
3. X,
wonende te B,
eisers,
procureur en advocaat mr. E.W.J. van Dijk,
1. Y,
wonende te A,
2. Z,
wonende te A,
gedaagden,
ter zitting van 18 februari 2004 verschenen in persoon,
advocaat mr. R.J.H. van den Dungen te ’s Hertogenbosch.
Het verloop van de procedure
Eisers, hierna te noemen V, W en X, hebben gedaagden, hierna te noemen Y c.s., ter zitting van 18 februari 2004 in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Y c.s. hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
Mr. Van Dijk voornoemd en Y c.s. hebben de zaak bepleit, eerstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden en vervolgens in overleg met de partijen voortgezet op 2 maart 2004 ter plaatse van het geschil aan de C-dijk te A. Daarbij was mr. Van den Dungen voornoemd aanwezig als advocaat van Y c.s..
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. V is sinds 8 juli 1985 eigenaar van het perceel aan de C-dijk 0a te A, kadastraal bekend sectie E, nummer 1693. In artikel 9 van de notariële akte van levering is bepaald: “Het bij deze verkochte heeft een ‘recht van overweg met hand- of kruiwagen over den dam tot de dijk”, gevestigd bij titel 541/49. (titel 541/49 is een handgeschreven akte uit 1904)
2. W is sinds 2 april 2002 eigenaar van het perceel aan de C-dijk 0 te A, kadastraal bekend sectie E, nummer 2770. W heeft het perceel gekocht van zijn oom die daar sinds 1985 (nog steeds) woont. In de notariële akte van levering staat onder meer vermeld: “Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar voormelde aankomsttitel deel 7873 nummer 16, waarin woordelijk staat vermeld: “8. Ten aanzien van de erfdienstbaarheden ten behoeve van het bij deze verkochte onroerende goed wordt verwezen naar een proces-verbaal van inzet op zesentwintig juni negentienhonderd negentien voor P.M. Ingenegeren, destijds notaris te Rumpt, verleden, overgeschreven ten voormalige hypotheekkantore te Tiel op negentien augustus daarna in deel 666 nummer 58, waarin bepaald werd dat: ”ten behoeve van het bij deze acte omschreven perceel vier (zijnde het thans verkochte) en ten laste van het in de acte omschreven perceel drie (thans kadastraal bekend gemeente A sectie E nummer 1472), gevestigd werd de erfdienstbaarheid van uitweg van en naar de dijk en dat ten behoeve van de percelen één, twee, drie en vier en ten laste van het perceel vijf, alle bij de acte omschreven, gevestigd werd de erfdienstbaarheid van overweg met hand- of kruiwagen over de dam van en naar de Linge en om vaartuigen te meren, te lossen en te laden”.
3. X is sinds 14 september 1990 eigenaar van het perceel C-dijk 00 te A, kadastraal bekend sectie E nr. 952.
4. Y c.s. zijn sinds 3 maart 2003 eigenaar van het perceel C-dijk 000 te A, kadastraal bekend sectie E, nr. 1472. In de notariële akte van levering staat onder meer vermeld: “Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar een akte van veiling en gunning op respectievelijk zesentwintig juni negentienhonderd negentien en tien juli negentienhonderd negentien verleden voor P.M. Ingenegeren, destijds notaris te Rumpt, waarin woordelijk staat vermeld: Perceel drie enzovoorts
belast met het recht van weg over den dam van en naar den C-dijk
ten behoeve van het kadastrale perceel nummer 952 dierzelfde
sectie en met het recht van drinkwater halen uit de pomp
aanwezig in het huisperceel ten behoeve van het kadastrale
perceel nummer 1372 dierzelfde sectie;
er worden bij deze gevestigd de navolgende erfdienstbaarheden:
ten behoeve van perceel Twee en ten laste van perceel Drie
(gemeente A, sectie E, nummer 1472), die van weg van en
naar den dijk over den dam en den achter het huis liggenden
grond ten behoeve van perceel Drie en ten laste van perceel
Twee, die van uitzicht door de twee ramen in den noordelijken
muur aanwezig over den daarvoor liggende grond over een
afstand van twee meter;
ten behoeve van perceel Vier en ten laste van perceel Drie, die
van uitweg van en naar den dijk;
ten behoeve van de percelen Een, Twee, Drie en Vier en ten laste
van perceel Vijf die van overweg met had of kruiwagen over den
dam van en naar de Linge en om vaartuigen te meren, te lossen
en te laden;…..
Perceel Twee is het perceel C-dijk 0000
Perceel Drie is het perceel van Y c.s. (nummer 1472)
Perceel Vier is het perceel van W
Perceel nummer 952 is het perceel van X
5. Bij brieven van 10 september 2003 aan V en aan W heeft de advocaat van Y c.s. onder meer meegedeeld dat hun recht van overweg in de notariële akte is beperkt tot het gebruik van hand- of kruiwagen, zodat hen niet de bevoegdheid toekomt daarvan met de auto gebruik te maken en dat Y c.s. van plan zijn hun erf af te scheiden met twee poorten.
6. V, W en X vorderen primair, samengevat weergegeven, Y c.s. op straffe van een dwangsom te veroordelen de erfdienstbaarheid ten aanzien van elk van hen te eerbiedigen, de in de erfdienstbaarheid omschreven uitweg te ontruimen en ontruimd te houden en hen aldus de vrije, niet door enig hekwerk gehinderde toegang tot hun percelen te verschaffen.
7. Subsidiair vorderen zij Y c.s. op straffe van een dwangsom te veroordelen als onder 6 omschreven, tot het moment dat in een door hen aanhangig gemaakte bodemprocedure vonnis is gewezen.
8. Als grondslag voor hun vordering voeren zij aan dat hun recht van uitweg door Y wordt belemmerd door onder andere het plaatsen van bouwmaterialen op de dam, het parkeren van de auto van Y c.s. op de dam en het in de nabije toekomst willen plaatsen op die dam van een hek en/of een poort aan de dijk.
9. Y c.s. voeren gemotiveerd verweer, waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van de vordering
10. Niet in geschil is dat ten behoeve van de percelen van V, van W en van X een erfdienstbaarheid van weg bestaat ten laste van het perceel van Y c.s.. Tussen partijen zijn problemen ontstaan over de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid.
11. Uitgangspunt is artikel 5:73 BW waarin wordt bepaald dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. In geval van twijfel is de wijze waarop de erfdienstbaarheid gedurende geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend, beslissend.
12. Ten aanzien van V
Bij de titel van aankomst, titel 541/49 d.d. 19 juli 1904, is een beperking van het gebruik opgenomen, te weten het recht van overweg met hand- of kruiwagen over de dam tot de dijk. Of deze beperking naar huidige maatstaven, bijna honderd jaar na dato, strikt moet worden uitgelegd -in die zin dat het V niet is toegestaan anders dan met een hand- of kruiwagen van de weg gebruik te maken- valt tenminste te betwijfelen. Ingevolge artikel 5:73 BW is in geval van twijfel beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid gedurende geruime tijd is uitgeoefend. Uit de overgelegde producties, waaronder een aantal schriftelijke verklaringen van omwonenden en rechtsvoorgangers van V en W is gebleken dat vanaf 1948 reeds met auto’s gebruik is gemaakt van de erfdienstbaarheid. Bovendien heeft V onweersproken gesteld dat hij vanaf het moment dat hij er in 1985 kwam wonen, steeds zonder bezwaar met de auto over de erfdienstbaarheid van en naar zijn woning is gegaan. Gelet op het voorgaande heeft V voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de erfdienstbaarheid sedert geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend door met de auto van en naar zijn perceel te komen en te gaan. Deze wijze van uitoefening is onder de gegeven omstandigheden beslissend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt dit ertoe dat V vooralsnog met zijn auto(‘s) gebruik mag maken van zijn recht van uitweg.
13. Ten aanzien van W
Tijdens de voortgezette behandeling ter plaatse van het geschil heeft de advocaat van Y c.s., in tegenstelling tot het eerder door hen ingenomen standpunt, erkend dat W, op grond van de aankomsttitel van 26 juni 1919 een niet nader omschreven “recht van weg” heeft en dat hij wél met de auto gebruik mag maken van de erfdienstbaarheid.
14. Ten aanzien van X
De erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van X (perceel 952) en ten laste van het perceel van Y c.s. staat uitsluitend in de leveringsakte van Y c.s. omschreven als een ‘recht van weg’. Y c.s. erkennen dat X een “recht van weg” heeft, echter met dien verstande dat het X niet is toegestaan er met een auto gebruik van te maken, ook niet om te laden en/of te lossen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leggen Y c.s. X daarmee ten onrechte een beperking van het gebruik van de erfdienstbaarheid op. Volgens vaste jurisprudentie impliceert een recht van weg gebruik daarvan met de auto. Het feit dat X daar zelf niet met een auto gebruik van heeft gemaakt en dat het perceel van X aan de achterzijde niet toegankelijk is voor een auto, doet daaraan niet af. Vooralsnog is het X dus toegestaan op de erfdienstbaarheid materiaal uit of in een auto te (laten) lossen of laden.
15. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat V, W en X te voet, per (motor)fiets, per auto of met welk ander (passend) vervoermiddel dan ook gebruik mogen maken van de erfdienstbaarheid. Y c.s. dienen V, W en X onbelemmerde toegang en gebruik daarvan te verschaffen. Voorshands geoordeeld, betekent dit dat Y c.s. hun auto niet op de erfdienstbaarheid mogen parkeren. Immers, door de geparkeerde auto wordt de doorgang bemoeilijkt en het gebruik van de erfdienstbaarheid beperkt. Tijdens de bezichtiging ter plaatse is gebleken dat de erfdienstbaarheid (de dam) ter hoogte van de dijk 3.55 m breed is, uitlopend tot 4.20 m op het breedste gedeelte van de weg. Ter hoogte van de plaats waar Y c.s. hun auto op de dam geparkeerd hadden was de doorgang 3.90 m breed. De doorgang die resteerde naast de geparkeerde auto bedroeg 2.20 m. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt die ruimte te weinig geacht voor W en voor V om met hun auto’s de draai naar hun percelen te kunnen maken. Ook het tweede onderdeel van de vordering strekkende tot het ontruimen en ontruimd houden van in de erfdienstbaarheid omschreven uitweg (de dam) is dus voor toewijzing vatbaar.
16. Y c.s. hebben gesteld dat zij van plan zijn aan het begin van de erfdienstbaarheid, aan de dijk tussen hun huis en het huis van X een afsluitbare poort te plaatsen. V, W en X zouden dan een sleutel krijgen, zodat zij van de erfdienstbaarheid gebruik kunnen blijven maken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben V, W en X terecht gesteld dat door het plaatsen van een dergelijke poort hun recht van uitweg op onredelijke wijze zal worden bemoeilijkt. Tijdens de voortgezette behandeling van de zaak ter plaatse hebben alle partijen verklaard dat op de dijk met relatief hoge snelheid gereden wordt (er wordt nogal “gescheurd”). Plaatsing van een afsluitbaar hek zou betekenen dat een auto op de rijbaan moet worden stilgezet om, komende vanaf de dijk de poort te openen, dan wel komende vanuit de uitweg de poort af te sluiten, waardoor de verkeersveiligheid in gevaar gebracht kan worden. Voorshands geoordeeld is het voor V, W en X van belang dat de uitweg zonder belemmering kan worden in- en uitgereden. Vooralsnog is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat dit belang prevaleert boven het belang van Y c.s. om hun erf te kunnen afsluiten.
17. De primaire vorderingen zijn als volgt voor toewijzing vatbaar.
18. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Y in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
1. veroordeelt Y c.s. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de gevestigde erfdienstbaarheid te eerbiedigen en de dam en het achter hun woning gelegen perceelgedeelte te ontruimen en ontruimd te houden en V, W en X aldus de vrije, niet door enig hekwerk of poort gehinderde toegang te verschaffen om te komen en te gaan van en naar de percelen C-dijk 0A, C-dijk 00 en C-dijk 000, te voet, per (motor)fiets, per auto en met welk passend vervoermiddel dan ook,
2. veroordeelt Y c.s. om ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mochten blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan V, W en X ieder een dwangsom te betalen van € 250,- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 25.000,-,
3. bepaalt dat de onder 1 gegeven veroordeling vervalt indien V, W en X niet binnen 30 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis, ter zake van dit geschil een bodemprocedure aanhangig maken,
4. veroordeelt Y c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van V, W en X bepaald op € 703,- voor salaris en op € 322,16 voor verschotten,
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Verkuijl en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 18 maart 2003.