ECLI:NL:RBARN:2004:AP2231
Rechtbank Arnhem
- Kort geding
- H.W. Collewijn
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en de Haviltex-maatstaf in een kort geding over de beëindiging van een huurovereenkomst voor een woonwagen
In deze zaak heeft de Gemeente A X en Y gedagvaard in kort geding, waarbij zij vorderde dat de voorzieningenrechter hen zou veroordelen om een woonwagen terug te plaatsen op de standplaats. De Gemeente stelde dat X toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst van 30 oktober 1989, omdat hij deze overeenkomst zonder toestemming had opgezegd. X had de overeenkomst op 1 december 2003 opgezegd en verzocht om de woonwagen op 1 februari 2004 op te halen. De Gemeente weigerde dit en stelde dat de opzegging geen effect had, omdat de huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden was met een eerdere overeenkomst van 13 juli 1988.
De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was om kennis te nemen van de vordering en dat de Gemeente ontvankelijk was in haar vordering tegen Y, die feitelijk betrokken was bij de eigenrichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Gemeente een spoedeisend belang had bij haar vordering, maar oordeelde ook dat X de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd. De Gemeente had ten onrechte geweigerd de woonwagen op te halen, en de eigenrichting van X en Y was niet onbegrijpelijk gezien de houding van de Gemeente.
Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat X niet toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de vordering van de Gemeente moest worden afgewezen. De Gemeente werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.