ECLI:NL:RBARN:2004:AP3693

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
103397
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging bindend advies van de Geschillencommissie Bankzaken

In deze zaak vorderde de Postbank N.V. de vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Bankzaken. De zaak betreft een geschil over de uitbetaling van een tegoed op een groeirekening die op naam stond van de minderjarige Thomas, waarbij de wettelijke vertegenwoordiger C een aanvraag had ingediend voor uitbetaling. De Postbank stelde dat de Geschillencommissie ten onrechte had geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk was in haar verweer en dat het bindend advies onterecht was gegeven. De rechtbank oordeelde dat het bindend advies slechts vernietigd kan worden als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de Geschillencommissie de juiste procedure had gevolgd en dat de Postbank niet had aangetoond dat er sprake was van onaanvaardbaarheid. De rechtbank bevestigde dat de Postbank gehouden was tot herstel in de vroegere toestand en dat de vordering tot vernietiging van het bindend advies werd afgewezen. De Postbank werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 103397 / HA ZA 03-1398
Datum uitspraak: 9 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P. Smits te Amsterdam,
tegen
X,
wonende in A, gemeente B,
gedaagde,
procureur mr. B.J. Schadd,
advocaat mr. S.A. Koukoulis te Utrecht.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast. Het proces-verbaal daarvan alsmede de stukken die de Postbank bij schrijven van 24 februari 2004 en X bij schrijven van 10 maart 2004 in verband met de comparitie in het geding hebben gebracht, bevinden zich bij de stukken. Aan het einde van comparitie is afgesproken dat mr. Smits het Reglement geschillencommise bankzaken – waarover beide partijen al beschikten – aan de rechtbank met afschrift aan de wederpartij zou toezenden en is de zaak voorts verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.
De vaststaande feiten
1.1 X is getrouwd geweest met C. Uit dat huwelijk is op 13 november 1986 hun zoon Thomas geboren.
1.2 Op 7 december 1986 heeft X een aanvraagformulier ingevuld voor het openen van een groeirekening op naam van Thomas, waarop hij maandelijks f 100,00 wilde gaan storten. In het aanvraagformulier staat onder meer vermeld:
Gedurende de minderjarigheid mag uitbetaling slechts geschieden aan of met toestemming van beide ouders of voogd(es). Indien de aanvrager van mening is dat naast de toestemming van beide ouders of voogd(es) ook anderen toestemming dienen te geven dan moet het onderstaande worden ingevuld.
Daaronder is niets ingevuld.
1.3 Bij het openen van de groeirekening zijn zogenoemde productvoorwaarden aan X verstrekt waarin is bepaald:
Uitbetaling is alleen mogelijk aan het kind of zijn/haar wettelijke vertegenwoordigers als het kind nog geen 14 jaar is. Vanaf het 14e jaar is uitbetaling alleen mogelijk aan het kind zelf. In beide gevallen is er altijd toestemming nodig van de personen die daartoe bij de opening van de rekening getekend hebben.
1.4 X heeft vervolgens iedere maand f 100,00 op de groeirekening gestort. X heeft hiervoor maandelijks rekeningoverzichten van de Postbank ontvangen.
1.5 X en C zijn op enig moment gescheiden. In 1994 is C benoemd tot voogdes over Thomas.
1.6 Omstreeks 16 mei 2000 heeft C als wettelijke vertegenwoordiger van Thomas bij de Postbank een schriftelijke aanvraag om uitbetaling van het tegoed van de groeirekening ingediend. In het aanvraagformulier is aangegeven dat het bedrag zou moeten worden overgemaakt op een ten name van X staande girorekening met nummer 457.84.31. Een bedrag van
f 20.500,00 is op 16 mei 2000 op een postkantoor in Amsterdam echter contant uitbetaald aan C. Op de groeirekening bleef nog een bedrag van
f 86,09 staan.
1.7 X heeft over het feit dat het tegoed van de groeirekening is uitbetaald aan C zonder dat hij hiervoor toestemming had verleend, geklaagd bij de Geschillencommissie Bankzaken. De Geschillencommissie heeft bij bindend advies van 20 augustus 2002 vastgesteld dat de Postbank is gehouden tot herstel in de vroegere toestand door de opheffing van de spaarrekening ongedaan te maken, het tegoed aan te zuiveren tot € 9.341,56 (f 20.586,09) en de gederfde rente vanaf 16 mei 2000 te vergoeden, met behoud van de oude productvoorwaarden.
1.8 De Postbank heeft vervolgens een nieuwe spaarrekening geopend op naam van X onder de oude productvoorwaarden. Op die rekening is op 2 december 2002 € 9.341,56 bijgeschreven alsmede een bedrag van € 525,86 wegens rente over de periode 16 mei 2000 tot 1 januari 2002. De rente over 2002 is in januari 2003 bijgeschreven.
1.9 Daarna heeft de Postbank, stellende dat zij een vordering uit onverschuldigde betaling heeft op Thomas omdat zij aan zijn wettelijk vertegenwoordiger heeft uitbetaald, deze vordering verrekend met het saldo van de nieuwe spaarrekening.
1.10 Ook hierover heeft X geklaagd bij de Geschillencommissie. Bij “vervolg bindend advies” van 26 juni 2003 heeft de Geschillencommissie vastgesteld dat de Postbank gehouden is de nieuwe spaarrekening aan te zuiveren tot € 9.341,56 alsmede de rente over het saldo te vergoeden vanaf 10 december 2002.
Het geschil
2.1 De Postbank vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vernietiging van het “vervolg bindend advies” van 26 juni 2003 alsmede een verklaring voor recht dat de Postbank gerechtigd is het saldo op de nieuwe spaarrekening te verrekenen met haar vordering op Thomas uit hoofde van onverschuldigde betaling, met veroordeling van X in de kosten.
2.2 De Postbank stelt daartoe dat het tweede bindend advies in verband met de inhoud en/of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en daarom vernietigd moet worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat:
a. de Geschillencommissie ten onrechte haar niet-ontvankelijkheidsverweer zou hebben gepasseerd met de overweging dat dit ter zitting is ingetrokken, terwijl dit laatste niet is gebeurd,
b. de Geschillencommissie ten onrechte en onbegrijpelijk heeft geoordeeld:
- dat de Postbank wederom in strijd met de geldende productvoorwaarden heeft gehandeld,
- dat de Postbank geen vordering uit onverschuldigde betaling had op Thomas en
- dat het feit dat het spaarboekje ten name van Thomas is gesteld niet tot gevolg heeft dat het vorderingsrecht in eigendom toebehoort aan hem,
c. de Geschillencommissie vooringenomen is geweest, onder meer blijkend uit het feit dat zij tijdens de zitting heeft laten blijken geïrriteerd te zijn door de opstelling van de Postbank, terwijl zij toen kennelijk ook al haar oordeel had geveld.
3. X heeft gemotiveerd verweer gevoerd en kort gezegd geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de Postbank, met veroordeling van de Postbank in alle daadwerkelijk door hem gemaakte kosten in verband met deze procedure, zo begrijpt de rechtbank.
De beoordeling van het geschil
4. Het bindend advies van de Geschillencommissie kan slechts worden vernietigd wanneer het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer de partijen daaraan gebonden zouden zijn, zo volgt uit artikel 7:904 BW.
5. De Postbank heeft in de tweede procedure het verweer gevoerd dat X niet-ontvankelijk is in zijn klacht, zo blijkt uit het overgelegde verweerschrift van de Postbank van 3 februari 2003 en de aanvulling daarop van 7 maart 2003 alsmede uit het vervolg bindend advies. Bij de inhoudelijke beoordeling heeft de Geschillencommissie volgens de Postbank ten onrechte overwogen dat dit verweer niet is gehandhaafd zodat zij daarover geen oordeel hoefde te geven. Volgens de Postbank is de ontvankelijkheid bij de mondelinge behandeling niet aan de orde geweest. X, die bij de mondelinge behandeling niet aanwezig is geweest, heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist.
6. Het verweer van de Postbank komt erop neer dat op onjuiste gronden een door haar gevoerd verweer is gepasseerd. Om hierover zekerheid te krijgen zouden getuigen gehoord moeten worden, nu een proces-verbaal of notulen van de zitting kennelijk niet bestaan. Maar zelfs als daaruit naar voren zou komen dat tijdens de mondelinge behandeling niet is gesproken over het ontvankelijkheidsverweer, brengt dit nog niet mee dat het bindend advies de hiervoor weergegeven rechterlijke toets niet kan doorstaan. Immers, niet elke onjuistheid bij de totstandkoming van een advies moet leiden tot een aantasting daarvan, zo volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Bij de beoordeling van de vraag of deze beslissing qua wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, komt het blijkens de parlementaire geschiedenis (TM, p. 1147; MvT, Kamerstukken II 82/83, 17 779, nr. 3, p. 40) mede erop aan in hoeverre de Postbank nadeel heeft ondervonden en dus in hoeverre de inhoud van de beslissing aanvaardbaar is (vgl. HR 25 maart 1994, NJ 1995, 23).
7. De beslissing van de Geschillencommissie komt erop neer dat X wel ontvankelijk is geoordeeld in zijn klacht. Inhoudelijk oordeelt de rechtbank deze beslissing aanvaardbaar. Ingevolge het Reglement van Geschillencommissie kan immers iedere consument klagen bij de Geschillencommissie. Omdat X als natuurlijk persoon gebruik heeft gemaakt van de diensten van de Postbank door daar gedurende een groot aantal jaren maandelijks f 100,00 te storten ten behoeve van zijn zoon, moet hij worden aangemerkt als consument in de zin van het Reglement. In het Reglement is verder betrekkelijk uitvoerig aangegeven wanneer een consument niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Niet gesteld of gebleken is dat zich één van de daar genoemde gronden hier voordoet. Het Reglement biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de Postbank dat in dit geval uitsluitend de ex-echtgenote van X als wettelijk vertegenwoordiger van Thomas een ontvankelijke klacht zou kunnen indienen. Nu de beslissing om X in zijn klacht ontvankelijk te achten inhoudelijk voor juist kan worden gehouden, is er geen grond om aan te nemen dat de Postbank door deze beslissing enig nadeel heeft geleden. Tegen deze achtergrond is er - ook als de stelling van de Postbank dat de Geschillencommissie op onjuiste gronden voorbij is gegaan aan haar ontvankelijkheidsverweer zou opgaan - onvoldoende grond het nader bindend advies in verband hiermee aan te tasten vanwege de wijze van totstandkoming daarvan. Aan het opdragen van bewijs wordt daarom niet toegekomen.
8. Verder heeft de Postbank betoogd dat een drietal inhoudelijke overwegingen van de Geschillencommissie onjuist dan wel onbegrijpelijk is. Ook hier geldt dat niet iedere onjuistheid tot aantasting van het bindend advies kan leiden. De beslissing is alleen aantastbaar voor zover de Geschillencommissie, alle omstandigheden in aanmerking nemend, in redelijkheid niet tot haar beslissing heeft kunnen komen.
9. In haar betoog gaat de Postbank ervan uit dat Thomas een vorderingsrecht op haar heeft omdat de spaarrekening op zijn naam is gesteld. Zij acht zich jegens hem bevoegd tot verrekening op grond van haar algemene voorwaarden. Gesteld noch gebleken is echter dat zij ooit met Thomas een overeenkomst heeft gesloten: de overeenkomst is de Postbank indertijd aangegaan met X. Op welke grond de Postbank zich jegens Thomas dan ook zou kunnen beroepen op algemene voorwaarden is onduidelijk.
In haar eerste bindend advies heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat de Postbank op grond van de met X in 1986 overeengekomen productvoorwaarden niet mag overgaan tot uitbetaling van het tegoed van de in geding zijnde spaarrekening zonder toestemming van X. De verrekening waartoe de Postbank is overgegaan wordt door de Geschillencommissie in haar tweede bindend advies kennelijk ook aangemerkt als een zodanige uitbetaling waarvoor toestemming van X nodig was. Dit is niet onbegrijpelijk: door over te gaan tot verrekening heeft de Postbank feitelijk immers het tegoed van de spaarrekening aan zichzelf uitbetaald. De Geschillencommissie heeft in haar tweede uitspraak twee redenen gegeven waarom dit niet kan.
In de eerste plaats heeft de Geschillencommissie erop gewezen dat het aanzuiveren van het tegoed van de ten name van Thomas gestelde spaarrekening niet onverschuldigd is geweest omdat het eerste bindend advies daartoe verplichte. Anders dan de Postbank meent, is dit oordeel niet onbegrijpelijk, nu in de redenering van de Geschillencommissie de eerste uitbetaling aan mevrouw C als wettelijk vertegenwoordigster van Thomas onverschuldigd is geweest omdat X daarvoor geen toestemming had gegeven. Het enkele feit dat de Postbank Thomas of diens wettelijk vertegenwoordiger, mevrouw C, voor die eerste betaling kan aanspreken tot terugbetaling, brengt niet mee dat de aanzuivering op de groeirekening naar aanleiding van het eerste bindend advies onverschuldigd is geweest.
Onder verwijzing naar jurisprudentie, heeft de Geschillencommissie verder geoordeeld dat het vorderingsrecht ter zake de op naam van zijn minderjarige zoon Thomas gestelde spaarrekening toekomt aan X, met dien verstande dat het tegoed van die spaarrekening op grond van de productvoorwaarden sinds zijn 14e levensjaar alleen nog aan Thomas kan worden uitgekeerd mits X, als degene die bij het openen van de rekening daarvoor heeft getekend, daarvoor toestemming geeft. Het oordeel dat het vorderingsrecht aan X toekomt is - gelet op de contractuele relatie die X in 1986 met de Postbank is aangegaan - niet onbegrijpelijk. X heeft al die jaren immers ook maandelijks aan de Postbank betaald. De omstandigheid dat hij de rekening op naam van zijn minderjarige zoon heeft laten zetten, brengt nog niet mee dat dat geld ook tot het vermogen van die zoon behoort. Daartoe is in ieder geval vereist de wil van X om het geld ook aan zijn zoon te schenken. Zekerheid daaromtrent heeft de Postbank alleen als X, overeenkomstig de Productvoorwaarden, aan haar te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen uitbetaling aan Thomas.
Bezien in het licht van het voorgaande komt de handelwijze van de Postbank er dan ook op neer dat zij op het vermogen van X haar vordering uit onverschuldigde betaling in verband met de op 16 mei 2000 gedane uitbetaling heeft verhaald. Dat kan niet omdat zij deze vordering uit onverschuldigde betaling alleen tegen Thomas of diens wettelijk vertegenwoordiger kan instellen.
Een en ander leidt tot het oordeel dat het betoog van de Postbank dat het nader bindend advies inhoudelijk niet deugt faalt zodat er geen termen zijn om de beslissing van de Geschillencommissie op inhoudelijke gronden aan te tasten.
11. Tot slot heeft de Postbank aangevoerd dat de Geschillencommissie er blijk van heeft gegeven geïrriteerd te zijn door de opstelling van de Postbank. Haar vertegenwoordigers ter zitting, zo heeft zij betoogd, hebben de indruk gehad dat de uitkomst op voorhand al vast stond.
Er bestaat geen regel waaruit volgt dat een Geschillencommissie bij de mondelinge behandeling van de zaak niet mag laten blijken hoe zij op basis van de tot dan toe gewisselde stukken tegen de zaak aan kijkt. Een dergelijk voorlopig oordeel op basis van de stukken kan, anders dan de Postbank kennelijk meent, niet worden gekwalificeerd als bevooroordeeldheid. Het kenbaar maken van een voorlopig oordeel heeft ook zijn nut in een procedure omdat de partijen op deze wijze nog een laatste kans wordt geboden met argumenten die tot dan toe misschien zijn blijven liggen of onderbelicht zijn gebleven de Geschillencommissie tot andere inzichten te brengen.
Dat de Geschillencommissie ter zitting wellicht ook blijk heeft gegeven van irritatie, levert op zichzelf ook geen grond op voor aantasting van haar tweede beslissing. Het feit dat van een Geschillencommissie mag worden verwacht dat zij een geschil onbevooroordeeld en onpartijdig beoordeelt, betekent niet dat zij geen blijk mag geven van irritatie over de opstelling van de partijen in een geschil, indien deze daartoe aanleiding geven. Zeker gelet op de inhoud van het eerste bindend advies, is het niet onbegrijpelijk dat de Geschillencommissie ter zitting blijk heeft gegeven van enige irritatie over de handelwijze van de Postbank. Dit betekent echter nog niet dat de commissie ook vooringenomen is geweest.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is het bindend advies van 26 juni 2003 van de Geschillencommissie Bankzaken aan te tasten. De vordering van de Postbank zal worden afgewezen en als de in het ongelijk gestelde partij zal zij in de kosten van de procedure worden verwezen. Deze kostenveroordeling zal worden bepaald aan de hand van het zogenoemde Liquidatietarief rechtbanken en hoven. De rechtbank acht geen termen aanwezig om daarvan af te wijken, zoals X heeft bepleit.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
wijst het gevorderde af,
veroordeelt de Postbank in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X begroot op € 205,00 wegens vast recht en op € 780,00 wegens salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 9 juni 2004.
de griffier: de rechter: