Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 88950 / HA ZA 02-1061
Datum vonnis: 9 juni 2004
1. X,
wonende te A,
2. Y,
wonende te A,
eisers bij dagvaarding van 1 juli 2002,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. P.E. Mazel te Groningen,
de naamloze vennootschap
OHRA LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. G.J.G. Bolderman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als X en Y als eisers en Ohra als gedaagde.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 september 2002 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan, alsmede vier producties van de zijde van X en Y (nummers 12 tot en met 16) en een productie van de zijde van Ohra (productie P9) die ter gelegenheid van de comparitie in het geding zijn gebracht, bevinden zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van repliek met 2 producties (genummerd 17 en 18);
* een conclusie van dupliek met 1 productie (genummerd 10);
* een akteverzoek van de zijde van X en Y.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 X als Y hebben in 1993 elk een zogenaamde Teakwood Rendementpolis afgesloten bij Ohra. In juli 1996 heeft X nog een tweede Teakwood Rendementpolis afgesloten. De Teakwood Rendementpolis is een combinatie van een levensverzekering en een beleggingsdeel, waarbij wordt belegd in tropisch hardhout (het Teakwoodproject VI). De looptijd van de polissen bedraagt twintig jaar.
2.2 Het Teakwoodproject VI is een samenwerking tussen Ohra, Flor y Fauna en het Wereld Natuur Fonds (WNF), waarbij belegd kan worden in teakbomen op plantages in Costa Rica. Flor y Fauna is een bosbouwonderneming van Nederlandse eigenaren in Costa Rica en beheerder van de teakboomplantages aldaar. Ohra vervult de rol van financieel partner in het samenwerkingsverband en jaarlijks vindt in opdracht van en in overleg met het WNF een onafhankelijke controle plaats van de productie en exploitatiewijze van de plantages. Van de opbrengst van het project gaat 5% naar Ohra, Flor y Fauna en WNF, de overige 85% gaat naar de verzekerde.
2.3 Artikel 19 c.q. 20 lid 3 van de polisvoorwaarden van de Teakwood Rendementpolis luidt: “Ohra Leven is bevoegd deze voorwaarden aan te passen indien dit op grond van gewijzigde inzichten en omstandigheden noodzakelijk wordt geacht”. Een dergelijke bepaling, waarbij de verzekeraar eenzijdig overgaat tot wijziging van een of meer polisvoorwaarden, welke wijziging dan geldt ten aanzien van alle verzekeringnemers, wordt wel een “en bloc-bepaling” genoemd. Voorwaarde bij dergelijke wijzigingen van de polisvoorwaarden is dat de verzekeringnemer de mogelijkheid heeft om de verzekering op te zeggen als hij het niet eens is met de gewijzigde polisvoorwaarde(n).
2.4 Hoewel de rendementsverwachtingen van het Teakwoodproject VI aanvankelijk gunstig waren (15 tot 25%), heeft Ohra de verwachtingen in de loop van 1996 bijgesteld tot 14 tot 18%. Nadien zijn er bij Ohra twijfels gerezen ten aanzien van het te realiseren rendement en zijn er problemen ontstaan in de samenwerking met de beheerder van het Teakwoodproject, Flor y Fauna. Deze omstandigheden waren voor Ohra in 1999 aanleiding om per brief alle houders van een Teakwood Rendementpolis aan te bevelen om, tegen een financiële tegemoetkoming, de belegging in het Teakwoodproject VI om te zetten in een belegging in een Ohra aandelenfonds. Ook bestond de mogelijkheid de verzekering af te kopen.
2.5 X en Y zijn in 1999 niet ingegaan op het aanbod van Ohra om hun polissen uit 1993 om te zetten of af te kopen en hebben ervoor gekozen hun Teakwood Rendementpolissen voort te zetten. X heeft zijn polis uit 1996 wel laten omzetten, waarbij de belegging in teakbomen is omgezet in participaties in een Ohra aandelenfonds. In 1999 heeft ruim 98% van alle polishouders van de Teakwood Rendementpolis hun belegging in het Teakwoodproject beëindigd door afkoop of omzetting van de polis.
2.6 Bij brief van 28 december 2001 heeft Ohra de resterende polishouders van de Teakwood Rendementpolis bericht dat de belegging in het Teakwoodproject definitief zou worden beëindigd.
Ohra schreef daarbij gebruik te maken van de in de polisvoorwaarden opgenomen ‘en bloc’-regeling. Alle nog lopende polissen zouden per 1 februari 2002 worden omgezet in een Ohra Doorgroeipolis met als belegging het Ohra Totaal Fonds of een ander beleggingsfonds van Ohra of Delta Lloyd naar keuze. Polishouders konden er ook voor kiezen de verzekering te beëindigen door afkoop. Evenals in november 1999 werd bij zowel omzetting als afkoop een financiële tegemoetkoming geboden. Ohra maakte polishouders er op attent dat voor degenen die wensten te blijven beleggen in teakhout, de mogelijkheid bestond om (rechtstreeks) te beleggen in teakhout in Costa Rica middels participatie in een bedrijf genaamd Sicirec S.A.
2.7 In reactie op het vorenstaande heeft Y Ohra bij brief van 3 januari 2002 meegedeeld dat hij van mening is dat Ohra niet het recht had de voorwaarden van de Teakwoord Rendementpolis eenzijdig te wijzigen en dat Ohra op korte termijn met een beter voorstel diende te komen. Y heeft bij brief van 15 januari 2002 Ohra meegedeeld dat hij twijfelde aan de zuivere bedoelingen van Ohra en dat hij zijn Teakwood Rendementpolis wenste te handhaven en niet wilde omzetten of afkopen.
2.8 Per 1 februari 2002 zijn de Teakwood Rendementpolissen van X en Y door Ohra omgezet in Ohra Doorgroeipolissen.
3.1 X en Y vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat Ohra zal worden bevolen de Teakwood Rendementpolissen, zoals die zijn afgesloten tussen X en Y enerzijds en Ohra anderzijds, onverkort na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag, tot maximum van € 100.000,= per eiser, met veroordeling van Ohra in de kosten van de procedure.
3.2 Als grondslag voor hun vordering stellen X en Y dat de ‘en bloc’-bepaling, gezien de aard van de onderhavige verzekeringsovereenkomst – het specifieke karakter van een levensverzekering in combinatie met een belegging – onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 sub a BW. Subsidiair stellen X en Y dat de ‘en bloc’-bepaling toepassing mist, omdat Ohra niet slechts een deel van de voorwaarden maar de hele overeenkomst heeft gewijzigd. De wijziging was volgens X en Y bovendien niet noodzakelijk, omdat X en Y bereid waren (en nog altijd zijn) de risico’s van de belegging in het Teakwoodproject VI zelf te dragen. Ook aan de zijde van Ohra ontbrak volgens hen de noodzaak tot wijziging, omdat Ohra zelf geen enkel risico ten aanzien van deze belegging droeg. X en Y stellen dat zij nog alle vertrouwen in de teakwoodbelegging hebben en verwachten dat de waarde van hun belegging zal stijgen. De opstelling van Ohra dreigt dat te doorkruisen. Voorts dient het beding te worden uitgelegd in overeenstemming met art. 6:238 lid 2 BW. Bij repliek hebben X en Y gesteld dat de ‘en bloc’-bepaling ook een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en daarom vernietigbaar is. Volgens X en Y is de ‘en bloc’-bepaling bovendien vernietigbaar op grond van art. 6:236 sub a BW.
3.3 Ohra heeft gemotiveerd verweer gevoerd op gronden, welke hierna – voor zover rechtens van belang – nader aan de orde zullen komen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De eerste vraag is of de ‘en bloc’-bepaling in de polisvoorwaarden van de Teakwoord Rendementpolis als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt in de zin van art. 6:233 sub a jo. art. 6:236 sub a BW.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige ‘en bloc’-bepaling geen beding is als bedoeld in art. 6:236 sub a BW, zoals X en Y hebben gesteld, nu niet gezegd kan worden dat met de wijziging van het beleggingsdeel van de Teakwood Rendementpolis door Ohra het recht op de toegezegde prestatie geheel en/of onvoorwaardelijk aan X en Y is ontnomen.
4.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat een ‘en bloc’-clausule in een verzekeringsovereenkomst of de polisvoorwaarden op zich zelf bezien niet als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt. In de rechtspraak wordt de mogelijkheid van het opnemen van een dergelijke wijzigingsclausule in verzekeringen erkend, zij het dat bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegheid door een verzekeraar bepaalde uitzonderingen gelden en daarvoor bovendien bepaalde vereisten gelden, waaronder de mogelijkheid voor de verzekeringnemer om in zo’n geval de verzekeringsovereenkomst op te zeggen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in (de bijlage van) de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), waarover later meer.
4.4 X en Y stellen dat een ‘en bloc’-bepaling alleen mogelijk is bij particuliere schadeverzekeringen en gebruikelijk noch logisch is bij een gemengde verzekering als de onderhavige.
4.5 Ohra betwist dit en stelt dat haar beroep op de ‘en bloc’-bepaling uitsluitend betrekking heeft op het beleggingsdeel van de polis en dat de levensverzekering ongewijzigd is voortgezet.
4.6 De rechtbank overweegt hieromtrent dat, hoewel X en Y stellen dat een ‘en bloc’-bepaling alleen kan gelden ingeval van een schadeverzekering en niet ingeval van een gemengde verzekering, dat uit de jurisprudentie noch uit de literatuur kan worden afgeleid. Daar X en Y echter hebben nagelaten hun stellingen op dit punt nader te concretiseren dan wel te onderbouwen, zal daar verder aan voorbij worden gegaan.
4.7 X en Y stellen ook dat de ‘en bloc’-bepaling een oneerlijk beding is in de zin van art. 3 van de richtlijn juncto art. 1 onder j, k en o van de bijlage bij de richtlijn.
4.8 Ohra betoogt dat de richtlijn geen horizontale werking heeft, maar dat ook in geval van richtlijnconforme interpretatie van het nationale recht de ‘en bloc’-bepaling niet onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 sub a BW. Ingevolge de uitzonderingsbepalingen van art. 2 sub b en c van de bijlage bij de richtlijn is art. 1 sub j niet van toepassing. Ook art. 1 sub k (dat overeenstemt met art. 6:237 sub c BW) en sub o (ten aanzien van de nakoming van verbintenissen) leiden er volgens Ohra niet toe dat de bepaling onredelijk bezwarend is.
4.9 De rechtbank overweegt dat een richtlijn in beginsel geen horizontale werking heeft, zodat X en Y zich jegens Ohra niet rechtstreeks op de bepalingen van de richtlijn kunnen beroepen. De richtlijn 93/13/EEG had op 31 december 1994 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd moeten zijn. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap heeft in 2001 geoordeeld dat Nederland de richtlijn niet volledig heeft omgezet (HvJEG C-144/99). Dat betekent dat er aanleiding is de desbetreffende wettelijke bepalingen in boek 6 van het BW zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn. Ambtshalve toetsing is in het onderhavige geval niet aan de orde, nu X en Y zelf een beroep doen op vernietiging van de ‘en bloc’-bepaling in de polisvoorwaarden.
4.10 Art. 1 sub k van de bijlage van de richtlijn komt overeen met art. 6:237 sub c BW. Een beroep op dit artikel gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Nog daargelaten dat de verzekeringnemer de mogelijkheid had de verzekeringsovereenkomst op te zeggen, is de rechtbank van oordeel dat bij een gemengde verzekering als de onderhavige, bestaande uit een kapitaalverzekering (levensverzekering) en een beleggingsdeel, niet kan worden gezegd dat een wijziging in de bestemming van de belegging de verzekeringsovereenkomst in zijn geheel dan wel op een wezenlijk punt aantast.
4.11 Ook het beroep van X en Y op de zogenaamde contra-preferentemregel van art. 6:238 lid 2 faalt. Uit de stellingen van partijen blijkt onomwonden dat er bij partijen geen twijfel bestaat over de uitleg van de ‘en bloc’-bepaling in de Teakwoord Rendementpolis, maar dat partijen van mening verschillen over de rechtmatigheid van deze bepaling in de polisvoorwaarden en de wijze waarop Ohra gebruik heeft gemaakt van de bepaling.
4.12 X en Y stellen tot slot dat de ‘en bloc’-bepaling in het onderhavige geval toepassing mist. Zij stellen dat Ohra de hele overeenkomst heeft gewijzigd door de teakbelegging, die zij essentieel noemen voor de overeenkomst, eenzijdig te wijzigen in een belegging in een Ohra aandelenfonds. Volgens X en Y was de eenzijdige wijziging bovendien niet noodzakelijk. Ohra zegt de wijziging te hebben doorgevoerd ter bescherming van de verzekerden, maar X en Y hechten daar niet aan. Zij stellen van aanvang aan te hebben geweten welke risico’s er aan de Teakwood Rendementpolis verbonden waren en zijn nog altijd bereid die risico’s te aanvaarden. Aan de zijde van Ohra bestond volgens X en Y evenmin een noodzaak tot wijziging, omdat Ohra ten aanzien van de belegging geen risico droeg.
4.13 Zoals eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat een wijziging in de bestemming van het beleggingsdeel van een gemengde verzekeringsovereenkomst als de onderhavige de overeenkomst niet op een wezenlijk punt aantast. Vaststaat dat bij de omzetting van de Teakwood Rendementpolis in de Ohra Doorgroeipolis het levensverzekeringsdeel geheel ongewijzigd gebleven, zowel qua premie als qua voorwaarden, en gesteld noch gebleken is dat de overige polisvoorwaarden zijn gewijzigd. De vraag is of het beroep van Ohra op de ‘en bloc’-bepaling in de Teakwood Rendementpolis in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was in de zin van art. 6:248 lid 2 BW.
4.14 Ohra zegt te hebben besloten de belegging in het Teakwoodproject VI stop te zetten vanwege onder meer de verslechterde rendementsverwachtingen van het Teakwoodproject. Ook was volgens Ohra de relatie met (de directie van) Flor y Fauna in de loop van de tijd ernstig verstoord geraakt en de financiële situatie bij Flor y Fauna dermate slecht, dat Ohra meende niet langer haar rol als financiële partij binnen het samenwerkingsverband te kunnen vervullen.
4.15 X en Y menen dat er wel degelijk een positief rendement uit het Teakwoodproject is te verwachten. Zij hebben nog steeds vertrouwen in het project, dat nog tot 2013 loopt. Als voorbeeld noemen zij de acties die o.a. Greenpeace en het WNF nog altijd voeren met als doel het beschermen van de tropische regenwouden. In de komende jaren kan volgens X en Y nog veel gebeuren dat een positieve invloed heeft op de waardeontwikkeling van de teakbomen. X en Y menen dat de problemen met Flor y Fauna in de risicosfeer van Ohra liggen. Om die reden mist volgens hen art. 6:248 BW toepassing. X en Y beschouwen de aankoop van aandelen in Siricec niet als een goed alternatief voor de belegging in het Teakwoodproject.
4.16 De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling gekeken moet worden naar de situatie zoals die bestond op het moment van het inroepen van de ‘en bloc’-bepaling door Ohra, derhalve in december 2001. Rendementsverwachtingen van latere datum of de verwachte resultaten van acties die nadien door Greenpeace of het WNF op touw zijn of gaan worden gezet, spelen bij die beoordeling geen rol. Bovendien volgt uit de stellingen van Ohra dat de rendements-verwachtingen niet de enige reden vormden voor Ohra om zich uit het Teakwoodproject terug te trekken. Ohra heeft onbetwist gesteld dat er grote problemen waren in de samenwerking met Flor y Fauna. Uit de toelichting, die Ohra op verzoek van de Ombudsman Verzekeringen heeft opgesteld (productie P9 van de zijde van Ohra), blijkt dat overigens ook. Pogingen om tot een betere samenwerking te komen, waaronder een mediationprocedure begin 1999, hebben kennelijk niets opgeleverd. Ohra heeft onbetwist gesteld dat elk inzicht in de financiën (waaronder budgetten, oogsten en opbrengsten) van Flor y Fauna ontbrak. De betrokkenheid van de Stichting Continuïteit Flor y Fauna (SCFF), enig aandeelhouder in Flor y Fauna, heeft daarin kennelijk ook geen verbetering kunnen brengen. Ohra heeft voorts onbetwist gesteld dat zij eind 2001 al ruim twee miljoen gulden in de samenwerking met Flor y Fauna had geïnvesteerd, terwijl over de jaren 1999, 2000 en 2001 kennelijk noch een jaarrekening noch een begroting van Flor y Fauna was ontvangen. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de zorg van Ohra met betrekking tot de samenwerking met Flor y Fauna en haar eigen rol daarin geheel ongegrond was. Gesteld noch gebleken is dat Ohra daarbij een verwijt treft. In de gegeven omstandigheden komt het de rechtbank dan ook niet onredelijk voor dat Ohra beslissing nam zich terug te trekken uit het samenwerkingsverband met Flor y Fauna.
4.17 De rechtbank overweegt ten aanzien van de wijze waarop Ohra de ‘en bloc’-regeling heeft toegepast, dat, behoudens de mogelijkheid om de verzekering op te zeggen, aan de polishouders voldoende mogelijkheid is geboden voor de keuze van een vervangend beleggingsfonds van Ohra. Daarnaast bestond de mogelijkheid om rechtstreeks te beleggen in teakbomen middels participatie in Siricec. Bij zowel de omzetting als de afkoop is polishouders bovendien een financiële tegemoetkoming geboden.
4.18 Dat er mogelijk andere motieven aan de beslissing van Ohra om het beleggingsdeel van de Teakwood Rendementpolis te wijzigen ten grondslag hebben gelegen, zoals X en Y suggereren, is niet gebleken. Daartoe hebben X en Y althans onvoldoende gesteld. Een vergelijking met (de rendementsverwachtingen van) andere Ohra beleggingsfondsen gaat evenmin op, nu aan de beslissing van Ohra om andere beleggingsvormen of -producten te handhaven door X en Y geen rechten kunnen worden ontleend.
4.19 Alles bij elkaar genomen en in onderling verband beschouwd is de rechtbank van oordeel dat de gebruikmaking van Ohra van de ‘en bloc’-bepaling in de polisvoorwaarden van de Teakwood Rendementpolis in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ontoelaatbaar was.
4.20 Ook een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat van Ohra niet kan worden gevergd dat zij omwille van twee polishouders een beleggingsmogelijkheid handhaaft, die zij vanuit financieel en bedrijfsmatig oogpunt niet langer verantwoord acht.
4.21 Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van X en Y zal worden afgewezen en zij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure zullen worden veroordeeld.
veroordeelt X en Y in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ohra bepaald op € 1.170,= voor salaris procureur en € 193,= wegens griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op woensdag 9 juni 2004.