Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 93115 / HA ZA 02-1710
Datum uitspraak: 16 juni 2004
de vennootschap naar Duits recht
H.M.B. HYDRAULIK & MASCHINENBAU BUXTEHUDE GMBH,
gevestigd te Buxtehude, Duitslandk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. J.A.J.M. Jonk te Alblasserdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPSWERF DE HOOP LOBITH B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tolkamer, gemeente
Rijnwaarden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOP INTERNATIONAL LOBITH B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Tolkamer, gemeente
Rijnwaarden,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. A.J.B. Ross,
advocaat mr. K. van der Meulen te Zevenaar.
Eiseres zal verder worden aangeduid als “HMB” en gedaagden als respectievelijk “Scheepswerf De Hoop” en “Hoop International”. Gedaagden zullen gezamenlijk ook worden aangeduid met “De Hoop”.
Het verloop van de procedure en het beslag
Met verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft HMB conservatoir beslag doen leggen op een aantal onroerende zaken van De Hoop.
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 22 januari 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ter comparitie heeft HMB een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
? een conclusie van repliek in conventie tevens akte tot vermeerdering c.q. wijziging van eis;
? een conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie;
? een conclusie van dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1. Hoop International en Scheepswerf De Hoop zijn groepsmaatschappijen. Binnen deze groep verwerft Hoop International opdrachten van derden en zij besteedt vervolgens de feitelijke werkzaamheden die uit die opdrachten voortvloeien uit aan andere groepsmaatschappijen, waaronder Scheepswerf De Hoop.
1.2. Partijen zijn het erover eens dat Scheepswerf De Hoop en Hoop International, gezien hun onderlinge verwevenheid bij de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst, beiden geacht moeten worden partij te zijn bij de overeenkomst met HMB. Scheepswerf De Hoop en Hoop International zullen in het vervolg dan ook gezamenlijk worden aangeduid als “De Hoop”.
1.3. HMB heeft, laatstelijk bij fax van 14 februari 2001, een offerte uitgebracht voor de verkoop en levering van een dekkraan en een A-frame (“Angebot für Deckkran und Heckgalgen”) voor een totaalprijs van DM 1.330.000,-. Bij fax van 27 februari 2001 heeft De Hoop deze offerte geaccepteerd.
1.4. De dekkraan en het A-frame waren bestemd om te worden aangebracht op een door De Hoop te bouwen schip, de Caballo de Mar. De Hoop had zich jegens haar opdrachtgever verbonden het schip op 1 augustus 2001 te leveren.
1.5. In de offerte van 14 februari 2001 staat bij de beschrijving van het A-frame onder meer:
Heckgalgen (Anlieferung in 3 Sectionen); Montage durch HMB mit Werfthilfe; …
Verder wordt in de offerte vermeld:
Monteurgestellung: für Montageaufsicht und Inbetriebnahme
2 Mann über ca. 10 Tage ist in den Preisen
eingeschlossen.
Preisstellung: für Lieferung frei Werft
Voorts zijn in de offerte voor de verschillende onderdelen levertermijnen opgenomen. Deze termijnen zijn in de acceptatie bevestigd. Het laatste onderdeel, de kraan, zou volgens deze opgave in week 22 van 2001 worden geleverd.
In een fax van 17 april 2001 heeft De Hoop een wijziging van de levertijden bevestigd. Ook hierin is de laatste termijn week 22. Week 22 van 2001 eindigde op 3 juni 2001.
1.6. In de uitvoering van de overeenkomst is vertraging ontstaan. Diverse leveringen van onderdelen hebben te laat plaatsgevonden. De laatste levering (van de kraan) vond plaats in week 31 (30 juli tot 5 augustus 2001). Voordat de dekkraan en het A-frame op het schip Caballo de Mar waren geïnstalleerd is het schip van de werf overgebracht naar Rotterdam (tussen 4 en 9 juli 2001). Aldaar zijn de dekkraan en het A-frame door monteurs van HMB op het schip gemonteerd, doch nog niet volledig geïnstalleerd. Voordat de installatie heeft plaatsgevonden, is het schip op of omstreeks 7 augustus 2001 naar Mexico vertrokken.
1.7. De Hoop heeft zorggedragen voor het samenvoegen en lassen van de verschillende delen van het A-frame. Omdat deze werkzaamheden volgens de overeenkomst door HMB zouden worden verricht, heeft HMB de Hoop op 27 mei 2002 een creditnota doen toekomen voor deze werkzaamheden.
1.8. Werknemers van HMB zijn op verzoek van De Hoop naar Mexico gereisd om aldaar de installatie te voltooien. In Mexico is de dekkraan geïnstalleerd en in gebruik gesteld, doch het A-frame niet. Met name is de lier niet opgewonden.
1.9. De Hoop heeft een bedrag van DM 222.178,09 (€ 113.597,85) (in rekening gebracht wegens de laatste termijn en meerwerk-zaamheden) onbetaald gelaten.
1.10. Sinds september 2001 heeft HMB in diverse faxen aangedrongen op betaling van de openstaande facturen.
1.11. Bij brief van 23 januari 2002 heeft De Hoop HMB erop gewezen dat deze de kraan, een cilinder en diverse onderdelen negen tot tien weken te laat heeft geleverd, aangekondigd dat de restant koopprijs van 10% eerst na volledige inbedrijfstelling, die nog niet zou hebben plaatsgevonden, zou worden betaald en HMB in gebreke gesteld.
1.12. Bij faxbrief van 5 februari 2002 heeft HMB De Hoop medegedeeld dat reeds lang vervallen facturen voor verrichte montagewerkzaamheden nog steeds niet waren voldaan, dat de vertragingen bij de installatie van het A-frame te wijten zijn aan de eigen houding en gebrek aan medewerking van De Hoop en dat de vertraagde levering van de verschillende onderdelen hierin geen rol heeft gespeeld en dat zij verdere werkzaamheden zou opschorten tot het moment dat de facturen betaald zouden zijn.
1.13. Bij faxbericht van 27 februari 2002 heeft De Hoop aangekondigd dat zij derden de opdracht zou geven het A-frame – op kosten van HMB – in bedrijf te stellen.
1.14. Bij faxbericht van 6 maart 2002 heeft HMB verklaard nog steeds bereid te zijn de werkzaamheden uit te voeren.
1.15. Bij brief van 13 maart 2002 heeft HMB de overeenkomst per direct ontbonden.
2.1. HMB vordert, na wijziging van haar eis, de veroordeling van De Hoop (dat wil zeggen primair van Scheepswerf De Hoop en subsidiair van Hoop International), bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 122.599,14, vermeerderd met contractuele rente ad 1% per maand, dan wel de wettelijke rente over € 113.597,85 vanaf 19 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van De Hoop in de kosten van de procedure, de kosten van de beslagen daaronder begrepen. (De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de wijziging van de ingangsdatum van de rente – die niet verder is onderbouwd- op een verschrijving berust.)
2.2. HMB stelt hiertoe dat zij recht heeft op betaling van de facturen omdat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens haar was HMB slechts gehouden gedurende tien dagen twee werknemers ter beschikking te stellen voor toezicht op de montage en ingebruikneming van de dekkraan en het A-frame. De montage en de installatie zelf dienden door De Hoop te geschieden, die tevens de nodige voorbereidingshandelingen diende te verrichten. De Hoop heeft daartoe geen of onvoldoende werknemers ter beschikking gesteld en de voorbereidende werkzaamheden niet of te laat uitgevoerd.
2.3. HMB stelt voorts dat zij op verzoek van De Hoop in verband met de installatie en montage meerwerkzaamheden heeft verricht. Dit betrof onder meer werkzaamheden die oorspronkelijk door De Hoop zouden worden uitgevoerd.
2.4. Volgens HMB zijn de vertragingen in de uitvoering van de werkzaamheden geheel en al aan De Hoop te wijten, omdat deze haar werkzaamheden niet tijdig heeft uitgevoerd. Voorzover HMB op enig onderdeel tekort zou zijn geschoten, zou De Hoop hierdoor geen schade hebben geleden omdat De Hoop zelf te laat was met werkzaamheden.
2.5. HMB stelt voorts dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht en dat De Hoop deze dient te vergoeden.
2.6. De Hoop heeft de vordering gemotiveerd weersproken.
2.7. De Hoop vordert in reconventie de veroordeling van HMB, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- tot betaling van een bedrag van € 71.002,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot afgifte van de in de offerte van 14 februari 2001 genoemde Bedienungsanleitung;
- tot opheffing van het beslag;
- tot betaling van de kosten van het geding.
2.8. De Hoop stelt hiertoe dat overeengekomen is dat de levering in Lobith zou plaatsvinden en dat de montage en installatie door HMB zouden worden verzorgd. Werknemers van De Hoop zouden hierbij slechts assisteren. Deze werkzaamheden zouden door HMB zijn begroot op 20 mandagen.
2.9. Omdat HMB zich niet aan het overeengekomen leveringsschema heeft gehouden en niet volgens de specificaties heeft geleverd, konden de kraan en het A-frame niet meer op de werf in Tolkamer worden geïnstalleerd. Volgens De Hoop waren de voorbereidende montagewerkzaamheden die door haar moesten worden verricht, op tijd gereed.
2.10. Meerwerk is nimmer overeengekomen. Alle werkzaamheden dienden volgens het contract door HMB te worden verricht. Voorts heeft HMB verzuimd de nodige onder “Montageaufsicht” vallende aanwijzingen aan De Hoop te geven om te zorgen voor de benodigde materialen, zoals een ophaspelaar.
2.11. Toen HMB nalatig bleef de overeengekomen werkzaamheden te voltooien, heeft De Hoop een derde ingeschakeld om de werkzaamheden af te maken. De kosten hiervan ad € 71.002,46 dienen thans volgens De Hoop door HMB aan haar te worden vergoed.
2.12. Voorts dient HMB volgens de Hoop zoals overeengekomen is de Bedienungsanleitung aan haar af te geven.
2.13. Ten slotte dienen volgens De Hoop ook de kosten van het beslag voor rekening van HMB te komen.
2.14. HMB heeft de vordering van De Hoop gemotiveerd weersproken.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
3.1. Beide partijen zijn van mening dat het geschil moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. De rechtbank ziet hierin een uitdrukkelijke rechtskeuze voor Nederlands recht, zodat dit recht zal worden toegepast.
3.2. Het beslag is gelegd met inachtneming van de daarvoor geldende formaliteiten en termijnen.
3.3. De Hoop heeft aangevoerd dat HMB geen aanspraak kan maken op betaling van de nog openstaande facturen omdat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeengekomen verbintenis. Volgens De Hoop heeft oplevering van de kraan en het A-frame nog steeds niet volledig plaatsgevonden en is zij daarom gerechtigd de betaling op te schorten. Voorts wordt de meerwerknota door haar betwist, als gevolg waarvan zij volgens haar ook (nog) niet tot betaling hiervan is gehouden.
3.4. Volgens De Hoop is het aan HMB te wijten dat een tijdige oplevering achterwege is gebleven. In de eerste plaats heeft HMB de leveringstermijnen overschreden, waardoor installatie op de werf in Lobith niet meer mogelijk was. Reeds hierdoor is HMB volgens haar in verzuim gekomen. In de visie van De Hoop was HMB op de hoogte van de opleverdatum van het schip en had deze opleverdatum tussen partijen te gelden als een datum, na welke verzuim door HMB automatisch zou intreden. Voorts heeft HMB volgens De Hoop ook nadien – in Rotterdam en Mexico – in strijd met de nadere afspraken de montage en installatie niet volledig voltooid.
3.5. Voor zover De Hoop heeft aangevoerd dat overschrijding van de overeengekomen leveringstermijnen ertoe heeft geleid dat de montage en de installatie niet meer op de werf in Lobith konden geschieden en dat HMB daardoor in gebreke is gekomen, stuit deze stelling af op het feit dat – naar uit de standpunten van partijen blijkt – De Hoop ermee heeft ingestemd dat HMB de installatiewerkzaamheden in Rotterdam en zelfs in Mexico zou voortzetten. Nu De Hoop zonder voorbehoud akkoord is gegaan met de voortgang van de werkzaamheden na het vertrek van het schip uit Lobith, kan zij thans niet meer op dit standpunt terugkomen. Een en ander sluit echter niet uit dat, indien de vertraging heeft geleid tot verhoging van de kosten (zoals onder meer is gesteld op de comparitie van partijen), deze kosten in redelijkheid voor rekening van HMB zouden kunnen komen.
3.6. Naar de rechtbank begrijpt heeft het geschil niet zozeer betrekking op montagewerkzaamheden (het monteren van de kraan en het A-frame op het schip), maar op werkzaamheden ten behoeve van de installatie en de ingebruikname. Het monteren van de kraan en het A-frame op het schip diende immers (zoals door De Hoop verklaard ter comparitie) door De Hoop te geschieden, terwijl het samenvoegen van de verschillende onderdelen van het A-frame, dat door HMB diende te worden verricht, maar in overleg door De Hoop is uitgevoerd, is verrekend door middel van een creditnota.
3.7. Ofschoon partijen in de stukken van het geding twisten over de vraag, wie welke werkzaamheden diende te verrichten, blijkt uit de offerte van 14 februari 2001, zoals in rechtsoverweging 1.5 is weergegeven, dat de prijs is gebaseerd op een “Lieferung frei Werft”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank geen montage op het schip insluit. Voorts vermeldt de offerte dat in de prijs is inbegrepen “für Montageaufsicht und Inbetriebnahme 2 Mann über ca. 10 Tage”. Uit laatstgenoemde bepaling kan worden afgeleid dat de montage niet door HMB diende te worden verricht: indien HMB immers verantwoordelijk zou zijn voor de montage, is niet goed in te zien waarom het toezicht op deze montage als extra in de prijs is begrepen. Ten slotte is ook de bepaling dat het A-frame, dat in drie delen wordt aangeleverd, door HMB met behulp van de werf gemonteerd zal worden, gezien de plaats in de tekst in redelijkheid slechts aldus op te vatten dat met deze montage slechts het samenvoegen van de drie delen wordt bedoeld; andere onderdelen worden immers daarna nog apart genoemd. En het noemen van de montage van de drie onderdelen van het A-frame zou overbodig zijn indien de volledige montage al door HMB verricht zou moeten worden. Uit deze – geaccepteerde – offerte blijkt derhalve naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de montage niet voor rekening van HMB kwam en voorts dat HMB voor toezicht en inbedrijfstelling slechts circa 20 mandagen ter beschikking zou stellen. Dit betekent dat door HMB gemaakte kosten voor montage alsmede de aan “Montageaufsicht und Inbetriebnahme” bestede tijd die twintig mandagen te boven ging, als meerwerk heeft te gelden.
3.8. Ten aanzien van de werkzaamheden ten behoeve van de installatie en de ingebruikname heeft De Hoop aangevoerd dat deze niet binnen de (ook na uitstel) gestelde tijd door HMB zijn verricht en dat De Hoop derhalve gerechtigd is haar betalingen op te schorten. Hiertegen heeft HMB aangevoerd dat De Hoop nalatig is gebleven in het verrichten van voorbereidende werkzaamheden en in het verlenen van de overeengekomen assistentie, als gevolg waarvan HMB niet in staat was haar werkzaamheden te verrichten.
3.9. Ofschoon De Hoop in beginsel op grond van artikel 6:262 BW gerechtigd was haar betalingsverplichting op te schorten zolang HMB de overeengekomen werkzaamheden niet (geheel) had verricht, dient een dergelijke opschorting wel gerechtvaardigd te worden door de tekortkoming van HMB. In dat verband heeft HMB aangevoerd dat De Hoop het gedeelte van de werkzaamheden dat deze volgens de overeenkomst diende te verrichten (te weten voorbereidende werkzaamheden zoals het aanbrengen van leidingen en elektrische bedrading en het verlenen van assistentie), niet heeft uitgevoerd, waardoor HMB haar werkzaamheden niet kon voltooien. Indien deze stelling juist is, moet worden geoordeeld dat het niet voltooien van de werkzaamheden aan De Hoop is te wijten, zodat opschorting van de betaling niet is gerechtvaardigd.
3.10. In dit verband zal HMB haar stelling dienen te bewijzen, dat zij niet in staat is geweest haar werkzaamheden ten behoeve van de installatie en ingebruikname van de dekkraan en het A-frame te verrichten ten gevolge van het feit dat De Hoop de daarvoor benodigde voorbereidende werkzaamheden niet had uitgevoerd en/of het feit dat De Hoop de afgesproken assistentie niet heeft verleend. Tot het leveren van dit bewijs zal zij worden toegelaten.
3.11. Ten aanzien van het door HMG in rekening gebrachte meerwerk heeft De Hoop aangevoerd dat zij nimmer opdracht heeft gegeven tot het verrichten van meerwerk. Zij stelt dat de werkzaamheden die door HMG dienden te worden uitgevoerd onder normale omstandigheden de twintig mandagen, die bij de prijs waren inbegrepen, niet zouden overschrijden. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat door De Hoop de hoeveelheid en de aard van de in rekening gebrachte meerwerkzaamheden niet zijn betwist. Derhalve is slechts in geschil voor wiens rekening deze werkzaamheden dienen te komen.
3.12. In dit verband overweegt de rechtbank dat HMB – nu haar door De Hoop is toegestaan de werkzaamheden na afloop van de afgesproken levertermijn voort te zetten en zij niet (althans niet vóór 23 januari 2002) in gebreke is gesteld om de werkzaamheden voor een bepaalde datum af te ronden – in beginsel bevoegd was de overeengekomen werkzaamheden volgens afspraak voort te zetten en zij dus in beginsel het recht had meerwerkuren in rekening te brengen. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt echter mee dat voor zover de meerwerkuren een direct gevolg zijn van de omstandigheid dat HMB later dan overeengekomen heeft gepresteerd, deze meerwerkuren voor haar rekening dienen te blijven. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn doordat geen gebruik meer kon worden gemaakt van de faciliteiten van de werf in Lobith. Echter, voor zover de meerwerkzaamheden een gevolg zijn van het feit dat De Hoop in gebreke is gebleven de overeengekomen assistentie te leveren en de overeengekomen voorbereidende werkzaamheden te verrichten, dienen deze werkzaamheden voor rekening van De Hoop te komen.
3.13. In elk geval dienen de reiskosten naar Mexico die genoemd worden in punt 52 van de dagvaarding en punt 41 van de conclusie van antwoord voor rekening van De Hoop te komen, nu zij dit uitdrukkelijk heeft toegezegd.
3.14. Ter bespreking van dit punt van de toerekening van meerwerkuren zal de rechtbank een comparitie van partijen beleggen aansluitend op de getuigenverhoren die worden gehouden in het kader van de in rechtsoverweging 3.10 bedoelde bewijslevering. Het is immers te verwachten is dat de getuigenverhoren meer duidelijkheid brengen over de door De Hoop verrichte werkzaamheden en gegeven assistentie.
3.15. De vraag of de werkzaamheden die De Hoop door SMST Designers & Constructors heeft laten verrichten ter afronding van de installatie van het A-frame voor rekening van HMB moeten komen hangt nauw samen met de in conventie te beantwoorden vraag of deze werkzaamheden zijn aan te merken als meerwerkzaamheden die door De Hoop betaald dienen te worden of als werkzaamheden die volgens het contract door HMB verricht moesten worden. Derhalve zal de rechtbank de beslissing hierover aanhouden tot na de bewijslevering en de comparitie in conventie.
3.16. Ook de overige vorderingen in reconventie hangen zo zeer samen met de vordering in conventie, dat de beslissing hierover zal worden aangehouden.
In conventie en in reconventie
3.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Hoger beroep tegen dit vonnis staat niet open.
draagt HMB op te bewijzen dat zij niet in staat is geweest haar werkzaamheden ten behoeve van de installatie en ingebruikname van de dekkraan en het A-frame te verrichten ten gevolge van het feit dat De Hoop de daarvoor benodigde voorbereidende werkzaamheden niet had uitgevoerd en/of het feit dat De Hoop de afgesproken assistentie niet heeft verleend;
bepaalt dat, voor zover HMB dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getui-gen door de rechtbank (mr. G. Noordraven) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburg-straat 2-4 te Arnhem op een door de recht-bank vast te stellen datum (een vrijdag) en tijd;
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhin-derdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advoca-ten in de maanden juli tot en met oktober 2004, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewij-zigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgespro-ken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van HMB, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis;
bepaalt dat de partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond -van een bijzondere schriftelijk volmacht bevoegd is tot het geven van inlichtingen en tot het aangaan van een schikking, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat,- aansluitend op de getuigenverhoren voor de genoemde rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven als bedoeld in rechtsoverweging 3.14 en deze te laten onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat voorzover de partijen in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken;
in conventie en in reconventie
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.