Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 104551 / HA ZA 03-1611
Datum vonnis: 28 april 2004
1. X,
2. Y,
echtelieden, wonende te A, Verenigde Staten van Amerika,
eisers bij dagvaarding van 23 september 2003,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. C.A.M. Dilven te Etten-Leur,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAAIJENBERG VERHUIZERS B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. C.P.A. Nuijten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als X als eisers gezamenlijk en Waaijenberg als gedaagde.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 17 december 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 Waaijenberg is een bedrijf dat is gespecialiseerd in verhuizingen van agrarische bedrijven naar het buitenland.
2.2 X heeft op 3 maart 2001 van Waaijenberg een offerte ontvangen met betrekking tot de kosten verbonden aan een verhuizing van goederen van X (inboedel (huisraad) en landbouwmachines) van Nederland naar Amerika.
2.3 In de offerte staat onder meer dat Waaijenberg zorgdraagt voor de inventarislijsten en de uitvoerformaliteiten en dat X zelf dient te zorgen voor douane-inklaring in de USA en het lossen van de goederen uit de containers.
2.4 Op 27 oktober 2001 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin de verhuisafspraken voor de verhuizing van de goederen van X van Rijsbergen en Achtmaal naar Volga (in Zuid-Dakota, Amerika) voor een bedrag van fl. 40.808,00 (€ 18.517,86) zijn vastgelegd.
2.5 In de overeenkomst staat onder meer dat Waaijenberg zorgt voor het opmaken van uitvoerdocumenten, verschepingsinstructies en het vertalen en uitwerken van inventarislijsten. X dient zich na aankomst in Amerika bij de douane te melden voor inklaring van de verhuisboedel. Hierbij moeten de inventarislijsten, het visum en de Bill of Loading worden overgelegd.
2.6 In oktober 2001 is een groot deel van de inboedel van X in dozen verpakt. Op 2 november 2001 is er een container afgeleverd bij de toenmalige woning van X in Rijsbergen. Daarin is de inboedel en een landbouwmachine ondergebracht. Ook zijn op 2 november 2001 twee containers geplaatst in Achtmaal bij de leverancier van een stalinrichting, die door X nieuw was aangeschaft. In deze containers zijn de nieuwe stalinrichting en een tractor geladen.
2.7 Op 7 november 2001 zijn de drie containers opgehaald en vervoerd naar de haven van Rotterdam.
2.8 Op 9 november 2001 zijn de containers per zeeschip vervoerd naar Montreal in Canada, waar ze op 19 november 2001 zijn aangekomen. Vanuit Montreal zijn de containers per trein vervoerd naar Minneapolis in Amerika. Niet duidelijk is wanneer de containers precies in Minneapolis zijn aangekomen.
2.9 Op 3 januari 2002 zijn de containers door de Amerikaanse douane vrijgegeven en zijn ze vervoerd naar het nieuwe woonadres van X in Volga, Zuid-Dakota.
3.1 X stelt dat bij de inklaring bleek dat de invoerpapieren niet correct en volledig waren. Ook voldeden de zogenaamde “schoonverklaringen” niet aan de Amerikaanse eisen. Bovendien heeft Waaijenberg X niet tevoren geïnformeerd dat hij een customs broker nodig had voor de inklaring van containers. Een en ander heeft volgens X tot gevolg gehad dat er grote vertraging is opgetreden bij de inklaring van de containers in Amerika. X stelt dat hij op de deskundigheid van Waaijenberg is afgegaan en dat Waaijenberg toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. X stelt als gevolg daarvan schade te hebben geleden, tot vergoeding waarvan hij Waaijenberg gehouden acht. De schade bestaat uit de opslagkosten van de containers ($ 8.779,=), uit de kosten voor verblijf in een hotel ($1.493,58) en de kosten voor restaurants en wasserettes ($ 554,14).
3.2 X vordert op grond van het voorgaande, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, Waaijenberg te veroordelen tot betaling van respectievelijk $ 8.779,=, $ 1.493,58 en $ 554,14, te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid van de verschillende bedragen tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Waaijenberg in de kosten van het geding.
3.3 Waaijenberg beroept zich primair op verjaring van de vorderingen van X. Subsidiair betwist Waaijenberg dat sprake is van enige tekortkoming aan haar zijde. Waaijenberg stelt zich op het standpunt dat de vertraging bij de inklaring van de containers in Amerika in de gegeven omstandigheden niet onredelijk is en bovendien voor rekening en risico van X komt. Voor zover er al sprake is van enige tekortkoming aan de zijde van Waaijenberg, dan ontbreekt volgens Waaijenberg het causale verband tussen de tekortkoming en de schade. Bovendien is een deel van de schade in ieder geval te wijten aan eigen schuld van X. Voorts dient volgens Waaijenberg de schade gezien de bijzondere omstandigheden uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid te worden gematigd.
4. De beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de verjaring
4.1 Waaijenberg stelt dat zij aansprakelijkheid bij brief van 30 augustus 2002 heeft afgewezen. Tussen deze brief en de datum van dagvaarding (23 september 2003) zit meer dan een jaar. Dit betekent volgens Waaijenberg dat de vorderingen van X zijn verjaard.
4.2 X stelt dat de verjaring is gestuit door de aansprakelijkstelling van Waaijenberg in de brief van 1 augustus 2002 van de rechtsbijstandverzekeraar van X. Ook toen partijen nadien hebben getracht in onderling overleg hun geschil te regelen, heeft X zich altijd het recht voorbehouden om Waaijenberg in een procedure te betrekken, zoals bij voorbeeld valt te lezen in de brief van 14 november 2002 van de rechtsbijstandverzekeraar van X aan de juridisch adviseur van Waaijenberg.
4.3 De rechtbank overweegt allereerst dat hier sprake is van een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer in de zin van art. 8:40 BW. Ingevolge art. 8:1722 BW zijn de bepalingen van art. 8:1711 tot en met 1721 BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge art. 8:1711 BW verjaart een op een vervoersovereenkomst gegronde rechtsvordering door verloop van één jaar. Van een vervaltermijn zoals bedoeld in art. 8:1712 BW is geen sprake, nu gesteld noch gebleken is dat de vordering van X verband houdt met het vervoertraject over zee.
4.4 De brief van 1 augustus 2002 van de Stichting Rechtsbijstand aan Waaijenberg, waarin Waaijenberg aansprakelijk is gesteld, is een schriftelijke mededeling waarin X zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming (in dit geval schadevergoeding) voorbehoudt en deze brief heeft de verjaring gestuit. Nadien is de verjaringstermijn opnieuw gaan lopen. Bij brief van 14 november 2002 aan de juridisch adviseur van Waaijenberg (deze brief is door X in het geding gebracht ter gelegenheid van de comparitie van partijen) heeft de Stichting Rechtsbijstand namens X Waaijenberg wederom aangesproken tot betaling van schadevergoeding. In deze brief wordt namens X opnieuw en ondubbelzinnig een voorbehoud gemaakt ten aanzien van zijn recht op nakoming. Dit is wederom een stuitingshandeling in de zin van art. 3:317 BW. De dagvaarding in de onderhavige procedure is binnen één jaar na de brief van 14 november 2002, derhalve tijdig, uitgebracht. Dat betekent dat de vordering van X niet is verjaard.
Ten aanzien van de inklaring van de containers en de opgetreden vertraging
4.5 De rechtbank stelt voorop dat noch in de offerte noch in de overeenkomst tussen partijen een (uiterste) datum van aflevering is overeengekomen. Ter comparitie heeft de heer Van Santen, directeur van Waaijenberg, verklaard dat als alles volgens plan was verlopen, de containers op 28 of 29 november (2001) in Amerika hadden kunnen zijn en een week later bij de familie X afgeleverd hadden kunnen zijn, maar dat altijd met een zekere mate van vertraging rekening moet worden gehouden. Vast staat dat de containers met een vertraging van ruim vier weken op hun eindbestemming in Volga, Zuid-Dakota, zijn aangekomen. De vraag is op welk(e) traject(en) de vertraging in het onderhavige geval is opgetreden, waaraan die vertraging te wijten is en voor wiens rekening en risico dat dient te komen.
4.6 X wijt de vertraging onder meer aan de gebrekkige begeleiding van Waaijenberg bij de inklaring, waaronder de omissie van Waaijenberg om X te wijzen op de noodzaak van het inschakelen van een customs broker.
4.7 Waaijenberg heeft daartegen aangevoerd, dat ingevolge de offerte en de overeenkomst tussen partijen X gehouden was zorg te dragen voor de inklaring van de containers in Amerika. X had aangekondigd dat hij bij de verhuizing zou worden bijgestaan door de familie Hammink, die een aantal jaren geleden naar Amerika is verhuisd. Dat X ondanks de door Waaijenberg op 19 november 2001 gefaxte lijst met customs brokers kennelijk heeft nagelaten direct een customs broker in te schakelen, komt volgens Waaijenberg voor rekening en risico van X. Als X direct een customs broker had ingeschakeld, dan zou volgens Waaijenberg de inklaring veel sneller zijn verlopen. Een customs broker had X ook kunnen informeren over het op dat moment geldende douanebeleid ten aanzien van inklaringsformaliteiten.
4.8 De rechtbank is met X van mening dat het op de weg van Waaijenberg als professioneel internationaal verhuizer had gelegen om X voorafgaand aan de verhuizing er op te wijzen dat voor de inklaring in Amerika een customs broker nodig was. Dat Waaijenberg dit heeft nagelaten betekent op zich nog niet dat daardoor ook vertraging is ontstaan. Getuige de handgeschreven fax van de familie Hammink (productie 8 bij conclusie van antwoord)is X bij aankomst van de containers in Montreal in Canada op 19 november 2001 direct gewezen op de noodzaak van een customs broker en gevraagd om een naam. Waaijenberg heeft onbetwist gesteld dat zij diezelfde dag aan X een lijst met namen van customs brokers in Amerika heeft doorgefaxt. Mevrouw X heeft op de comparitie verklaard dat zij toen direct een customs broker hebben ingeschakeld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank nog geenszins dat het nalaten van Waaijenberg om X voor aanvang van de verhuizing op de noodzaak van een customs broker te wijzen een substantiële vertraging tot gevolg heeft gehad.
4.9 Volgens X is de vertraging ook veroorzaakt door de onvolledigheid van de benodigde documenten bij de inklaring, enerzijds omdat bepaalde documenten ontbraken, anderzijds omdat sommige documenten onjuist of onvolledig waren, of niet waren ondertekend door de juiste instantie. X stelt dat in de overeenkomst van 27 oktober 2001 weliswaar staat dat hij zich na aankomst in Amerika diende te melden bij de douane, maar daar zouden alleen de in de overeenkomst genoemde papieren behoeven te worden overgelegd. X stelt dat hij er daarom niet op bedacht had hoeven zijn dat er nog meer formulieren en documenten nodig waren. X stelt dat Waaijenberg als deskundige geen onderscheid heeft gemaakt tussen de formaliteiten die vereist waren voor formele invoer en voor informele invoer. Ook de schoonverklaringen waren niet in orde, omdat voor nieuwe machines andere certificaten nodig waren dan voor gebruikte machines. Bovendien waren de schoonverklaringen niet door de juiste autoriteit afgegeven.
4.10 Waaijenberg voert aan dat in de instructie om zich direct na aankomst in Amerika bij de douane te vervoegen, ook besloten ligt dat er ter plaatse een “US customs-forms 3299” had kunnen worden ingevuld. Ten aanzien van de splitsing van huisraadgoederen en andere (bedrijfs)goederen heeft Waaijenberg aangevoerd dat X zelf een deel van de goederen in de containers heeft gepakt. Van de nieuw aangeschafte goederen waren vertaalde verkoopfacturen aanwezig. Alle inventarislijsten waren compleet en bovendien vertaald. Dat de schoonverklaringen door een andere autoriteit hadden moeten worden getekend, was Waaijenberg (toen) niet bekend. Waaijenberg stelt niet aansprakelijk te zijn voor een gewijzigde opstelling van de douane noch voor de volledigheid van de inklaringsdocumenten. Waaijenberg stelt overigens pas op 28 december 2001 door X te zijn geïnformeerd dat de inklaring niet wilde lukken. Waaijenberg is daarom van mening dat ook om die reden de vertraging en de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan voor rekening en risico van X dienen te komen.
4.11 De rechtbank overweegt op dit punt allereerst dat Waaijenberg onbetwist heeft gesteld dat tot eind 2001 de documenten (die ook in de overeenkomst stonden vermeld) en schoonverklaringen, waarover X bij de inklaring beschikte, altijd voldoende zijn geweest om voor inklaring in Amerika zorg te dragen. Waaijenberg suggereert dat er wellicht verscherpte douanecontroles waren als gevolg van de MKZ-crisis in ons land eerder dat jaar (X komt uit een gebied waar MKZ heeft geheerst) en de gebeurtenissen van 11 september 2001 in Amerika, maar dat zij daarvan ten tijde van het uitvoeren van deze verhuisovereenkomst niet op de hoogte was. Waaijenberg heeft voorts onbetwist aangevoerd dat X zelf (een deel van) de containers heeft geladen. Dit betekent dat eventuele afwijkingen in de inhoud van de containers in vergelijking met de door Waaijenberg opgestelde inventarislijsten niet uitgesloten zijn. Het had op de weg van X gelegen om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen.
4.12 De rechtbank is van oordeel dat het weliswaar op de weg van Waaijenberg als professioneel internationaal verhuizer lag om zich ervan op de hoogte te stellen of en in hoeverre er als gevolg van de MKZ en de gebeurtenissen van 11 september 2001 verscherpte controles bij de invoer van goederen in Amerika golden of meer/andere invoerdocumenten nodig waren, ongeacht het feit dat zij niet verantwoordelijk was voor de eigenlijke inklaring, maar dat X heeft nagelaten te onderbouwen om welke additionele invoerdocumenten het in casu gaat.
4.13 Ook ten aanzien van de duur van de opgetreden vertraging ontbreekt een concrete onderbouwing. Vaststaat dat de containers op 19 november 2001 in Montreal, Canada, zijn aangekomen. Van daaruit zijn de containers per trein vervoerd naar Minneapolis in Amerika. Bij dat douanedepot dienden de goederen kennelijk ingeklaard te worden (of al eerder (ook) in Canada?). Over de aankomstdatum van de containers in Minneapolis bestaat geen duidelijkheid: in zijn fax van 6 december 2001 (overgelegd door Waaijenberg als productie 2a bij conclusie van antwoord) vermeldt D. van Ettinger van Holland Consolidations Ltd. dat de containers op die datum (6 december 2001) in Minneapolis zijn (Waaijenberg noemt aanvankelijk in haar conclusie van antwoord ook deze datum), terwijl op de reeds eerder genoemde rekening van de customs broker als “date of entry” 19 december 2001 staat vermeld. Deze datum heeft Van Santen op de comparitie als aankomstdatum genoemd. Mevrouw X heeft ter comparitie niets gezegd over de aankomstdatum van de containers in Minneapolis, maar heeft slechts verklaard dat pas na tussenkomst van de heer X op 26 december 2001 de containers zijn vrijgegeven.
4.14 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat X in het licht van het uitvoerig gemotiveerde en onderbouwde verweer van Waaijenberg onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot de grondslag van zijn vordering en dat hij zijn stellingen ten aanzien van de invoerformulieren, de schoonverklaringen en de opgetreden vertraging onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Zo ontbreken concrete gegevens over onder meer de aankomstdatum van de containers in Minneapolis en de formulieren die bij de inklaring zouden hebben ontbroken (het lag immers op de weg van X om te stellen én te onderbouwen op welk punt of welke punten er vertraging is opgetreden, wat daarvan de reden of oorzaak was en wat de vertraging precies inhield). Ook is onvoldoende duidelijk geworden welke rol X danwel zijn customs broker zelf bij de inklaring hebben gespeeld en wat de reden is dat X pas eind december 2001 Waaijenberg heeft geïnformeerd over de problemen die hij bij de inklaring ondervond. Voorts is door X niet betwist dat met een zekere mate van vertraging rekening moet worden gehouden. Uit de stellingen van X blijkt niet of en in welke mate daarmee rekening is gehouden. Dit betekent dat X naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de vordering reeds op die grond moet worden afgewezen. Voor nadere bewijslevering is dan geen plaats.
4.15 Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van de procedure worden verwezen.
veroordeelt X in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Waaijenberg bepaald op € 780,= voor salaris procureur en € 225,= wegens griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op woensdag 28 april 2004.