ECLI:NL:RBARN:2004:AP4223

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
104576
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetvonnis inzake voorlopige voorzieningen en voeging in civiele procedure

In deze zaak vordert eiseres, Dexia Bank Nederland N.V., bij de Rechtbank Arnhem een voorlopige voorziening en voeging van procedures die aanhangig zijn bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank behandelt de vorderingen van gedaagde, aangeduid als X, die primair verzoekt om schorsing van de procedure. De rechtbank overweegt dat de uitkomst van de onderhavige procedure niet afhankelijk is van de procedures in Amsterdam, en wijst de primaire vordering af. De subsidiaire vordering tot voeging wordt eveneens afgewezen, omdat voeging alleen mogelijk is als de procedures bij dezelfde rechter aanhangig zijn.

De rechtbank verwijst naar eerdere vonnissen en het verloop van de procedure, waarbij X niet in staat is gebleken om relevante processtukken over te leggen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van litispendentie of verknochtheid, en dat de vorderingen van X onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst ook de vordering van X af om een melding bij het BKR ongedaan te maken, omdat X een betalingsachterstand heeft en nog geen verweer heeft gevoerd.

De rechtbank besluit de incidentele vorderingen af te wijzen en X te veroordelen in de kosten van het incident. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004 door rechter O. Nijhuis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 104576 / HA ZA 03-1616
Datum vonnis: 28 april 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
X,
wonende te A,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
In dit vonnis zullen partijen Dexia en X worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna heeft X
een akteverzoek gedaan.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij genoemd vonnis van 11 februari 2004 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van X. De rechtbank heeft X verzocht daarbij de dagvaardingen alsmede, voor zover zij zulks van belang acht, overige processtukken die zijn gewisseld in de procedures tussen de Stichting Leaseverlies en Dexia respectievelijk de Stichting Eegalease en Dexia, die aanhangig zijn bij de rechtbank Amsterdam, in het geding te brengen.
2.2 X heeft die stukken niet overgelegd. Zij is daartoe niet in staat aangezien noch de rechtbank Amsterdam, zulks onder verwijzing naar artikel 28 Rv., noch de Stichting Leaseverlies bereid zijn genoemde stukken aan haar te verschaffen.
2.3 X verzoekt de rechtbank de desbetreffende stukken die in die beide procedures zijn gewisseld, op te vragen bij de rechtbank Amsterdam en daarvan ambtshalve kennis te nemen. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid dat de rechtbank ambtshalve kennisneemt van dergelijke processtukken. De rechtbank zal aan dat verzoek dan ook voorbijgaan.
2.4 X beschikt dus niet over bedoelde processtukken, met uitzondering van de pagina’s 1, 41 en 42 van de dagvaarding van de Stichting Leaseverlies en de Consumentenbond en een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 3 december 2003, die X heeft overgelegd bij haar incidentele conclusie. Zij stelt niet dat zij op enigerlei wijze kennis heeft genomen van de complete dagvaardingen en de overige processtukken. Al hetgeen zij stelt omtrent het belang van die beide procedures in relatie tot de onderhavige procedure, lijkt dan ook niet veel meer dan een slag in de lucht.
2.5 X vordert sub 1 primair, bij wege van voorlopige voorziening, dat de procedure wordt geschorst. Daargelaten of een dergelijke vordering toewijsbaar kan zijn, bestaat daarvoor ook geen grond. De uitkomst van de onderhavige procedure is immers, anders dan X kennelijk meent, niet afhankelijk van die van de procedures die bij de rechtbank Amsterdam aanhangig zijn en evenmin van de bevindingen van de commissie-Oosting. Enige gebondenheid van deze rechtbank aan die beslissingen respectievelijk bevindingen is er immers niet. Van de vordering sub 1 wordt het primaire onderdeel dan ook afgewezen.
2.6 Onder verwijzing naar en in aansluiting op rechtsoverweging 2.4 oordeelt de rechtbank dat uit de wel overgelegde pagina’s van die dagvaarding en dat vonnis niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat sprake is van litispendentie of verknochtheid in de zin van artikel 220 lid 1 Rv. Mede in het licht van het verweer van Dexia heeft X, door geen nadere stukken over te leggen, haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Dat zij wel heeft getracht bedoelde stukken te verkrijgen maar daarin niet is geslaagd, kan daaraan niet afdoen. Op grond hiervan wordt het ook het subsidiaire onderdeel van de vordering sub 1 afgewezen.
2.7 Haar meer subsidiaire vordering tot voeging, in de zin van artikel 222 lid 1 Rv., van de onderhavige procedure met de beide procedures die aanhangig zijn bij de rechtbank Amsterdam, moet worden afgewezen, aangezien voeging slechts mogelijk ingeval de procedures aanhangig zijn bij dezelfde rechter. Daarvan is in dit geval geen sprake.
2.8 Naar de rechtbank uit de incidentele conclusie van Dexia begrijpt, is aan het BKR gemeld dat X een betalingsachterstand heeft. Met haar vordering sub 2 beoogt X bij wege van voorlopige voorziening dat deze melding ongedaan gemaakt wordt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering niet toewijsbaar. Uitgaande van de overeenkomst tussen partijen staat vast dat X een betalingsachterstand heeft. X heeft nog niet van antwoord gediend en het is dan ook nog onbekend welk verweer zij zal voeren en -uiteraard- of dat verweer zal slagen. De rechtbank acht het enkele feit dat, zolang als de procedure loopt, onduidelijk is of Dexia een in rechte toewijsbare vordering heeft, onvoldoende om te concluderen dat de BKR-melding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, mede in aanmerking genomen dat X niet concreet heeft aangegeven dat zij daadwerkelijk hinder ondervindt van die melding.
2.9 De incidentele vorderingen zullen worden afgewezen met veroordeling van X in de kosten van het incident.
in de hoofdzaak
2.10 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van X.
2.11 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank:
in het incident
wijst de vorderingen af;
veroordeelt X in de kosten van het incident, tot heden aan de zijde van Dexia begroot op € 331,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 9 juni 2004 voor conclusie van antwoord aan de zijde van X;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004.
de griffier de rechter