ECLI:NL:RBARN:2004:AR2793

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
114372
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.W. Collewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beschuldigingen in kort geding tussen hoogleraar en gedaagde

In deze kort geding procedure heeft eiser [X], hoogleraar Veterinaire Anesthesiologie aan de Universiteit Utrecht, gedaagde [Y] aangeklaagd wegens onrechtmatige beschuldigingen. De aanleiding voor de zaak ligt in een mailing die [Y] op 7 mei 2004 heeft verzonden aan diverse dierenartsenpraktijken, waarin zij stelt dat de verklaringen van [X] voor de veterinaire tuchtrechter vals zijn. [X] heeft in zijn dagvaarding gevorderd dat [Y] deze beschuldigingen zou intrekken en een rectificatie zou versturen naar alle ontvangers van de mailing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [Y] niet heeft aangetoond dat de verklaringen van [X] opzettelijk in strijd met de waarheid zijn afgelegd. Hierdoor heeft [Y] onrechtmatig gehandeld jegens [X]. De voorzieningenrechter heeft [Y] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis een schriftelijke opgave te verstrekken van alle personen en/of instellingen aan wie de mailing is verzonden, alsook om een rectificatie te versturen. De vordering van [X] tot schadevergoeding van € 10.000,- is afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van geleden schade. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [Y], die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 114372 / KG ZA 04-391
Datum vonnis: 28 juli 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
[X],
wonende te [A],
eiser bij dagvaarding van 21 juni 2004,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.Th. de Walle te Utrecht,
tegen
[Y],
wonende te [B], gemeente [C],
gedaagde,
procureur mr. P. Winkelman.
Partijen worden hierna aangeduid als [X] en [Y].
Het verloop van de procedure
[X] heeft [Y] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[Y] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. [X] en zijn advocaat en [Y] hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. [X] is als hoogleraar Veterinaire Anesthesiologie
werkzaam bij de faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht te Utrecht.
2. In het kader van een aantal door [Y] gevoerde
klachtprocedures voor het Veterinair Tuchtcollege en het Veterinair Beroepscollege tegen twee dierenartsen en een dierenarts-assistente, werkzaam in een dierenartsenpraktijk te Zaltbommel, heeft [X] een tweetal schriftelijke verklaringen afgelegd en heeft hij tijdens een van die procedures (op 6 december 2001) als getuige-deskundige een verklaring ter zitting afgelegd.
3. Aanleiding voor voornoemde klachtprocedures was het overlijden
op 7 mei 1999 van een hond van [Y] nadat deze in genoemde dierenartsenpraktijk onder narcose een gebitssanering en een kleine operatieve ingreep had ondergaan.
4. De gevoerde tuchtrechtelijke procedures hebben (onder meer)
geresulteerd in:
- een uitspraak van 18 mei 2000 van het Veterinair Tuchtcollege, waarin de klacht van [Y] ongegrond is verklaard;
- een uitspraak in hoger beroep van 26 januari 2001 van het Veterinair Beroepscollege, waarin het beroep van [Y] deels ongegrond is verklaard en deels gegrond is verklaard met terugwijzing naar het Veterinair Tuchtcollege;
- een uitspraak van 21 februari 2002 van het Veterinair Tuchtcollege, waarin de op 6 december 2001 door [X] ter zitting afgelegde verklaring is meegenomen en waarin de klacht van [Y] ongegrond is verklaard;
- een uitspraak van 28 juli 2003 van het Veterinair Beroepscollege, waarin het beroep van [Y] is verworpen.
5. In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van november 2003 is in
een tweetal artikelen aandacht besteed aan de uitspraak van 28 juli 2003 van het Veterinair Beroepscollege.
6. Op of omstreeks 7 mei 2004 heeft [Y] aan alle
dierenartsenpraktijken in Nederland, dan wel een groot deel daarvan, een mailing (d.d. 7 mei 2004) gezonden waarin zij onder meer stelt dat de door [X] voor de veterinaire tuchtrechter afgelegde verklaringen “vals” zijn en dat zij daarvan “aangifte doet”.
7. Ondanks sommatie daartoe heeft [Y] tot op heden
geweigerd de door haar verstuurde mailing te rectificeren.
Het geschil
1. [X] vordert dat, kort gezegd:
a. [Y] op straffe van een dwangsom zal worden veroordeeld aan hem een schriftelijke opgave te verstrekken van alle personen en/of instellingen waaraan zij haar mailing van 7 mei 2004 heeft verzonden;
b. [Y] op straffe van een dwangsom zal worden veroordeeld aan alle personen en/of instellingen waaraan zij haar mailing van 7 mei 2004 heeft verzonden een rectificatie te verzenden;
c. [Y] bij wijze van voorschot zal worden veroordeeld aan hem te betalen een bedrag van € 10.000,- aan schadevergoeding;
d. [Y] zal worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding.
2. [X] legt aan zijn vordering ten grondslag dat, nu [Y] in haar mailing - die aan alle dierenartsenpraktijken in Nederland, dan wel een groot deel daarvan, is verzonden - stelt dat [X] valse verklaringen heeft afgelegd en dat zij daarvan aangifte doet, [Y] ernstig onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Door deze ongefundeerde aantijgingen is [X] in zijn goede naam en faam als hoogleraar en deskundige op het gebied van de veterinaire anesthesiologie aangetast.
3. [Y] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van
belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van
[X] en is ook niet door [Y] betwist.
2. [Y] stelt in haar mailing van 7 mei 2004 (onder meer)
dat de door [X] voor de veterinaire tuchtrechter afgelegde verklaringen vals zijn. De voorzieningenrechter begrijpt het gestelde aldus dat [Y] van mening is dat de door [X] afgelegde verklaringen opzettelijk in strijd met de kenbare waarheid door hem zijn afgelegd. Dit brengt met zich mee dat het op de weg van [Y] ligt om in het kader van de onderhavige kort geding- procedure aan te tonen dat de door [X] afgelegde verklaringen inderdaad opzettelijk in strijd met de kenbare waarheid zijn afgelegd.
3. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, gelet op
de door beide partijen in het geding gebrachte stukken alsmede hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, [Y] in deze kort geding-procedure niet heeft aangetoond dat de door [X] voor de veterinaire tuchtrechter afgelegde verklaringen opzettelijk in strijd met de kenbare waarheid zijn afgelegd. Door dit wel in een mailing te verkondigen, heeft [Y] onrechtmatig jegens [X] gehandeld. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [Y] de beschuldiging(en) dient in te trekken door middel van het sturen van een rectificatie aan alle personen en/of instellingen waaraan zij haar mailing van 7 mei 2004 heeft verzonden. Dit brengt met zich mee dat het gevorderde sub 1a en 1b zal worden toegewezen.
4. [X] heeft bovendien bij wijze van voorschot een bedrag
van € 10.000,- aan schadevergoeding gevorderd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [X] in het kader van de onderhavige kort geding-procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden. Het gevorderde sub 1c zal daarom worden afgewezen.
5. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [Y] in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De voorzieningenrechter slaat daarbij ook acht op het feit dat [X] dit kort geding aanhangig heeft moeten maken om een rectificatie te verkrijgen.
6. Het voorgaande brengt ook mee dat het griffierecht, waarin [Y], als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld, zal worden gerelateerd aan het toe te wijzen deel van de vordering, zodat het meerdere (€ 47,-) voor rekening van [X] dient te blijven.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. veroordeelt [Y] om binnen 3 dagen na betekening van
dit vonnis aan [X] schriftelijke opgave te verstrekken van alle personen en/of instellingen waaraan [Y] haar mailing van 7 mei 2004 heeft verzonden;
2. veroordeelt [Y] om binnen 3 dagen na betekening van
dit vonnis aan alle personen en/of instellingen waaraan [Y] haar mailing van 7 mei 2004 heeft verzonden, en onder afgifte aan [X] van de volledige verzendlijst, de navolgende rectificatie te verzenden:
“LS,
Op 7 mei 2004 zond ik u een A4-tje naar aanleiding van twee artikelen in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 november 2003. Daarin wordt aandacht besteed aan een aantal uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege en het Veterinair Beroepscollege inzake klachten die ik heb ingediend tegen twee dierenartsen en een dierenarts-assistente. Nadat mijn hond onder narcose een gebitssanering en een kleine operatieve ingreep had ondergaan, is hij namelijk overleden. Om die reden heb ik deze klachten ingediend. In alle uitspraken van de veterinaire tuchtrechter zijn mijn klachten ongegrond verklaard.
Prof. dr. [X], als hoogleraar Veterinaire Anesthesiologie verbonden aan de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, is op verzoek van het Veterinair Tuchtcollege tijdens de zitting van 6 december 2001 als getuige-deskundige gehoord. Voordien waren door de betrokken dierenarts(en) ook al schriftelijke verklaringen van Prof. Dr. [X] in het geding gebracht.
In mijn A4-tje van 7 mei jongstleden heb ik gesteld dat de door Prof. [X] in dat verband afgelegde verklaringen vals zijn en dat ik daarvan aangifte doe. In een door Prof. [X] tegen mij aanhangig gemaakt kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem geoordeeld dat ik mijn beschuldigingen aan het adres van Prof. [X] niet heb kunnen waarmaken en dat deze jegens hem onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter heeft mij bevolen deze beschuldigingen in te trekken. Door middel van deze mailing voldoe ik aan die veroordeling.
Inmiddels verblijf ik,
Hoogachtend,
[Y]”
3. veroordeelt [Y] om ingeval zij na betekening van dit
vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling sub 1 en/of sub 2 te voldoen, aan [X] een dwangsom te betalen van € 1.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [Y] hiermee in gebreke is, echter tot een maximum van € 30.000,-;
4. veroordeelt [Y] in de kosten van deze procedure, tot
aan deze uitspraak aan de zijde [X] bepaald op € 324,78 voor verschotten (€ 241,- wegens griffierecht en € 83,78 wegens exploot dagvaarding) en € 703,- voor salaris procureur;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Collewijn en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 28 juli 2004.
de griffier de rechter