Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 116770 / KG ZA 04-525
Datum vonnis: 11 augustus 2004
[X],
wonende te Arnhem,
eiser bij dagvaarding van 9 augustus 2004,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. V.N. van Waterschoot te Nijmegen,
[Y],
thans verblijvende op het politiebureau te Arnhem,
gedaagde,
in persoon verschenen.
De partijen worden hierna aangeduid als [X] en [Y].
Het verloop van de procedure
[X] heeft [Y] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[Y] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van [X] en [Y] in persoon hebben de zaak bepleit, eerstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
Er zijn producties in het geding gebracht.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 11 augustus 2004 vonnis gewezen. De motivering waarop het vonnis steunt volgt hierna.
1. De ouders van [Y] wonen aan de [adres] te [woonplaats]. Er bestaan problemen tussen [Y] en zijn ouders. In verband hiermee heeft de Officier van Justitie alhier op voorhand toestemming gegeven tot aanhouding van [Y] wanneer er sprake is van belaging of huisvredebreuk door hem bij zijn ouders.
2. [X] is werkzaam als agent bij het politiedistrict Rivierenland. Op 1 augustus 2004 was hij, tezamen met zijn hoofdagent[A], gekleed in burger aan het surveilleren in de omgeving van [woonplaats].
3. Omstreeks 11.49 uur kregen zij het verzoek naar de [adres] te [woonplaats] te gaan. In het door [X] en [A] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 1 augustus 2004 staat vermeld:
“Ter plaatse troffen troffen wij de ons ambtshalve bekende [Y] aan in de achtertuin van zijn ouderlijk huis. Wij betraden de achtertuin teneinde [Y] te bewegen die te verlaten. Ik, verbalisant [X], heb mij gelegitimeerd als politieambtenaren heb [Y] gewezen, op de hem bekende, afspraken. Wij hoorden dat [Y] zei dat hij niets met ons te maken had en dat wij weg moesten gaan zodat hij zijn spullen kon halen. Ik, verbalisant [A], vorderde [Y] om de tuin te verlaten en dat hij anders zou worden aangehouden.
Vervolgens kwam de vader van [Y] naar buiten en vorderde in ons bijzijn tweemaal aan [Y] om de tuin te verlaten. Wij hoorden dat [Y] zei dat wij konden vorderen wat wij wilden, dat hij toch niet wegging en dat wij:” Met jullie fikken van mij af moesten blijven” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens hield ik, verbalisant [X] de verdachte [Y] aan voor huisvredebreuk. Wij, verbalisanten, hoorden dat de verdachte zei dat hij niet mee ging werken. Wij, verbalisanten, pakten beiden de verdachte bij een arm vast en voelden dat de verdachte zich in tegenovergestelde richting bewoog dan waarin wij hem trachtten te bewegen. De verdachte rukte zich los en nam een vechthouding/bokshouding aan tegenover verbalisant [X]. Hierbij had de verdachte zijn rechterarm met gebalde vuist, dreigend naar achteren gebracht en leek te gaan slaan naar verbalisant [X]. Wij, verbalisanten moeten geweld gebruiken om de verdachte aan te houden. Hierbij gebruikte, verbalisant [A], tweemaal pepperspray tegen de verdachte. De verdachte reageerde niet op het gebruik van de pepperspray en ging door met zich te verzetten tegen de aanhouding. Na enige worstelingen hebben wij, verbalisanten, de verdachte kunnen boeien en ter voorgeleiding aan de hulp officier van justitie, naar het politiebureau te Elst gebracht.”
4. Bij de onder 3. omschreven schermutselingen heeft [Y] onder andere een bloedneus opgelopen, die hevig bloedde. [X] is met dit bloed in aanraking gekomen.
1. [X] vordert – kort weergegeven – dat [Y] zal worden veroordeeld op straffe van lijfsdwang zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, aan welke vordering [X] het navolgende ten grondslag legt.
2. [X] stelt dat hij bij de aanhouding open wonden aan beide handen heeft opgelopen zodat er mogelijk bloed-bloed contact is geweest. Het vermoeden bestaat dat [Y] drugs gebruikt en daarom tot de risicogroep van met HIV- en hepatitis-besmetten behoort. [X] heeft zelf al een bloedtest ondergaan die negatief was, maar om nu al zekerheid te hebben over een eventuele besmetting, is het nodig dat ook [Y] zo’n test ondergaat. Als die test positief is kan [X] nu al beginnen met het profylactisch slikken van zware medicijnen teneinde de negatieve gevolgen van een mogelijke besmetting zoveel mogelijk in te perken. [Y] weigert mee te werken aan zo’n bloedonderzoek en handelt daarom onrechtmatig tegenover hem, aldus [X]. Omdat [Y] geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en geen vast inkomen, vordert [X] medewerking op straffe van lijfsdwang.
3. [Y] heeft verweer gevoerd, welk verweer, voor zover nodig, hierna zal worden besproken.
De beoordeling van het geschil
1. Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil toe te komen, wordt overwogen dat het voor risico van [Y] komt dat hij zonder advocaat procedeert. [Y] heeft gesteld dat hij voor de zitting wel met zijn advocaat had willen bellen, maar dat hij hiertoe niet de gelegenheid zou hebben gehad. Desgevraagd heeft [Y] echter aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen had dat de zaak ter zitting behandeld zou worden zonder dat hij daarbij bijstand van een advocaat had. Dat [Y] tijdens de behandeling ter zitting heeft gesteld voor een eventueel vervolg van de procedure wel een advocaat te zullen inschakelen, doet aan die verklaring niet af.
2. Artikel 10 en artikel 11 van de Grondwet waarborgen dat een ieder zich kan beroepen op zijn privacy en de onaantastbaarheid van zijn lichaam. Door een gedwongen bloedonderzoek wordt inbreuk gemaakt op deze aan [Y] toekomende grondrechten. Deze inbreuk is echter toegestaan indien moet worden geoordeeld dat de belangen van [X] bij een bloedonderzoek zwaarder moeten wegen dan de belangen van [Y] bij niet dulden van een bloedonderzoek.
3. Dat [X] een spoedeisend belang heeft om op korte termijn te weten of [Y] gedwongen kan worden mee te werken aan een bloedonderzoek is genoegzaam gebleken.
4. [X] betoogt dat [Y] behoort tot een zogenaamde risicogroep maar [Y] ontkent dat hij drugsverslaafd is. Wel erkent [Y] dat hij vóór 5 september 2003, de datum waarop hij in detentie is gesteld voor een periode van een half jaar, softdrugs heeft gebruikt en slechts een enkele keer cocaïne heeft gesnoven. [Y] stelt thans clean te zijn en slechts af en toe nog een jointje te roken en geen pillen te slikken. Wel heeft [Y] nog een contactpersoon via de verslavingszorginstantie “De Grift”.
[Y] heeft verder aangevoerd dat hij nog niet zo lang geleden bij zijn huisarts een bloedonderzoek heeft ondergaan en dat hij toen gezond is bevonden.
5. Uit de ter zitting overgelegde stukken en hetgeen daarover door partijen over en weer is verklaard, is onvoldoende gebleken dat [Y] drugs gebruikt en tot de risicogroep van mensen met een verhoogde kans op besmetting van het bloed met hepatitis dan wel het HIV-virus behoort. Daarbij gaat het met name om intraveneuze drugsgebruikers. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [Y] tot die categorie behoort. De omstandigheid dat zijn ouders hebben verklaard dat zij vermoeden dat hij drugs gebruikt is daarvoor te mager, mede gezien het feit dat de relatie tussen [Y] en zijn ouders gespannen is.
Ook het gegeven dat hij bij zijn aanhouding doldriest te keer is gegaan biedt daarvoor onvoldoende grond nu verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat dit gedrag daadwerkelijk het gevolg is geweest van drugsgebruik.
6. [Y] stelt vervolgens dat hij de bewuste zondagmorgen bij zijn ouders was om spullen op te halen omdat hij woonruimte in Nijmegen had gevonden, welke hij wilde inrichten. Plotseling zou hij door [X] en zijn collega’s zonder enige voorafgaande waarschuwing zijn overvallen en direct op de grond zijn beland.
7. Aan [Y]s lezing van de feiten wordt voorbij gegaan. Bij de stukken bevinden zich in totaal drie processen-verbaal, opgemaakt door opsporingsambtenaren. Daaruit blijkt dat [X] in de rechtmatige uitoefening van zijn beroep als agent [Y] op heterdaad heeft aangehouden. Duidelijk blijkt hieruit dat [X] en zijn collega’s pas zijn overgegaan tot de aanwending van geweld nadat [Y] zich met geweld verzette tegen zijn aanhouding. [Y] had zonder enige verzetpleging of nadere vraagstelling de orders van [X] en zijn collega’s moeten opvolgen. Door dat niet te doen en zich met geweld tegen de aanhouding te verzetten heeft [Y] onrechtmatig jegens [X] gehandeld.
8. [Y] betwist verder dat [X] tijdens de schermutseling gewond is geraakt, zodanig dat daardoor zijn bloed met dat van [Y] in aanraking heeft kunnen komen.
9. Uit een overgelegd proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2004, de verklaring van [X] ter zitting, de ter zitting getoonde littekens op de handen van [X] en het feit dat [X] na het incident, overeenkomstig het daarvoor geldende politie-protocol, direct voor een bloedonderzoek naar het ziekenhuis Rijnstate is gegaan en voorts niet is betwist dat [Y] een bloedneus had, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de kans op vermenging van bloed van [X] en [Y] aanwezig is geweest. Het is dan ook niet uit te sluiten dat bloedvermenging heeft plaatsgevonden.
10. Ervan uitgaande dat [Y] recht heeft op bescherming van zijn lichamelijke integriteit staat thans ter beoordeling of er voldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken die maken dat een inbreuk daarop gerechtvaardigd is. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat [X] in de rechtmatige uitoefening van zijn functie als agent door onrechtmatig handelen van [Y] in contact is gekomen met diens bloed terwijl hijzelf open wonden had aan beide handen. Dat hij aldus besmet is geraakt met het AIDS-virus of hepatitis is dan ook niet geheel uit te sluiten, ook al is onvoldoende gebleken dat [Y] behoort tot een zogenaamde risicogroep. De kans dat bloedvermenging heeft plaatsgevonden legt in ieder geval een zware psychische druk op [X] zolang over de vraag of hij besmet is geen 100% zekerheid bestaat terwijl hij bovendien thans moet beslissen of hij - om ieder risico uit te sluiten - moet beginnen met het profylactisch slikken van medicijnen.
Daar komt bij dat het ondergaan van een bloedonderzoek voor [Y] slechts een zeer geringe inbreuk betekent op zijn lichamelijke integriteit. Met name nu de situatie waarin [X] op dit moment verkeert is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [Y], oordeelt de voorzieningenrechter de geringe inbreuk op de lichamelijke integriteit van [Y], eruit bestaande dat hij een bloedonderzoek moet ondergaan, gerechtvaardigd.
11. Ten aanzien van de gevorderde lijfsdwang wordt overwogen dat dit een zeer verstrekkend dwangmiddel is, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 287 Rv slechts als ultimum remedium kan worden toegewezen. [Y] heeft ter zitting gesteld dat hij per 1 augustus 2004 eigen zelfstandige woonruimte in Nijmegen heeft gevonden en dat hij een bijstandsuitkering ontvangt, terwijl hij bovendien een rechtszaak voert in verband met het feit dat hij aanspraak maakt op een WW-uitkering. Dit alles is van de zijde van [X] op geen enkele wijze betwist. Daarmee staat onvoldoende vast dat een dwangsom niet het gewenste effect zou sorteren. [X] heeft weliswaar (subsidiair) geen dwangsom gevorderd, maar dat biedt op zichzelf geen grond om dan maar lijfsdwang toe te staan. Vooralsnog acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig deze lijfsdwang op te leggen, te meer niet daar de gevorderde machtiging om met behulp van de sterke arm het bloedonderzoek te bewerkstelligen zal worden toegewezen.
12. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [Y] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
1. veroordeelt [Y] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van zijn bloed op de aanwezigheid van het HIV-virus, hepatitis-B en hepatitus-C, te ondergaan door een daartoe bevoegde arts,
2. machtigt [X] om zonodig met behulp van de sterke arm de bovenvermelde veroordeling ten uitvoer te doen leggen,
3. bepaalt dat de arts die het bloedonderzoek heeft uitgevoerd binnen twee dagen na het bekend worden van de uitslag van het onderzoek, die uitslag meedeelt aan de raadsman van [X],
4. veroordeelt [Y] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X] bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 324,78 voor verschotten (€ 241,00 aan griffierecht en € 83,78 exploot dagvaarding),
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig op de minuut,
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 11 augustus 2004, terwijl de overwegingen waarop dit vonnis stoelt afzonderlijk zijn geminuteerd op 17 augustus 2004