Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 104354 / HA ZA 03-1574
Datum vonnis: 25 augustus 2004
[X],
wonende te [A],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. drs. H.J. Ruysendaal te Oud-Beijerland,
[Y],
wonende te [B],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. G.H.J. Spee te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als “[X]” en “[Y]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 19 november 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden.
1.2. Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft [X] een conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis genomen met zes producties. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
? een conclusie van repliek zijdens [X];
? een conclusie van dupliek zijdens [Y].
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. De relatie tussen [X] en [Y] is die van oom ([X]) en nicht ([Y]).
2.2. [X] heeft als - ‘onderdeel’ van een meer stukken omvattende - productie 7 bij dagvaarding een kopie overgelegd van een schuldverklaring d.d. 1 augustus 2000 (hierna: de Schuldverklaring). Daarin is verwoord dat [X] zijn zus, de moeder van [Y], mevrouw I.P.H. [X] (hierna: moeder), op 1 augustus 2000 een renteloze lening heeft verstrekt van NLG 10.000,- oftewel € 4.537,80. Die lening is verstrekt ter bestrijding van de door moeder te maken herinrichtings- en verhuiskosten, zo blijkt uit de tekst van de Schuldverklaring. Daarin is het navolgende aflossingsschema opgenomen, waarbij als uitgangspunt gold, dat de lening ultimo 2006 zou zijn afgelost:
? 66 maandtermijnen van NLG 125,- (€ 56,72) ingaande op 1 januari 2001,
? 6 maandtermijnen van NLG 291,50 (€ 132,28) verschuldigd in de maand juli van elk jaar.
2.3. (Al) vanaf januari 1997 heeft moeder diverse betalingen aan [X] verricht.
2.4. Moeder is op 27 november 2002 overleden. Zij heeft een testament d.d. 27 juli 1978 achtergelaten (productie 2 bij CvA in conventie). Op basis van dat testament en de regels van erfopvolging bij versterf, geldt [Y] als enig erfgenaam.
2.5. Op 20 december 2002 is namens [Y] een akte van beraad nalatenschap opgemaakt (productie 8 bij CvA in conventie). [Y] heeft de erfenis op 10 januari 2003 beneficiair aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving (akte van beneficiaire aanvaarding, productie 9 bij CvA in conventie).
2.6. Mevrouw A.G.N. [X]-Storm, de moeder van [X], tevens de oma van [Y] (hierna: oma) heeft in haar verklaring van 20 december 2002 (productie 10 bij dagvaarding):
“volledige volmacht [...] verleend [...] aan [...] [X] [...] om namens mij als penvoerder en woordvoerder op te treden, als zodanig handelend op te treden, te vertegenwoordigen en tekenbevoegdheid te hebben verleend om namens mij inzake het terugkrijgen van de tot mijn eigendom behorende roerende goederen waaronder sleutels van mijn woning alsmede originele computer software welke met mijn toestemming onder beheer en in gebruik waren bij wijlen mijn dochter mevrouw I.P.H. [X] [...].
Noch gebruiksrecht noch beheer van deze roerende zaken door derden waaronder mijn kleinkind mevrouw N.J. [Y] [...] is nimmer verleend.”
2.7. Voor het eerst omstreeks 23 december 2002 heeft [X], via zijn advocaat, bij [Y] aangedrongen op afgifte van een auto van het merk Suzuki, type Swift, met kenteken GD-VF-17 (hierna: de Auto). De Auto stond op naam van [X]. [Y] heeft de kentekenbewijzen delen I en II van de Auto bij de bezittingen van moeder aangetroffen.
2.8. Op 3 januari 2003 heeft [Y] aangifte gedaan van mishandeling door [X] gepleegd op 19 december 2002 (productie 4 bij CvA in reconventie).
2.9. Op 11 januari 2003 heeft [Y] aangifte gedaan van de diefstal van de Auto (productie 17 bij CvA in reconventie).
2.10. [X] was tot het overlijden van moeder gemachtigd tot haar girorekening. Hoewel zijn machtiging op 31 december 2002 was beëindigd (productie 20 bij CvA in conventie), heeft [X] op 18 en 19 februari 2003 per girofoon tot driemaal toe bedragen aan de bankrekening van moeder onttrokken (productie 19 bij CvA in conventie). [X] heeft toen € 263,47 overgeboekt naar de bankrekening van oma, € 166,31 overgemaakt aan zijn zus, mevrouw A.G.N. [X] (hierna: tante) en € 171,= op zijn eigen girorekening doen bijschrijven.
2.11. [X] heeft de Auto op 25 juni 2003 aan een derde verkocht voor een bedrag van (€ 2.075,= minus € 125,= wegens het ontbreken van het frontje van de radio =) € 1.950,= (productie 7 bij dagvaarding).
2.12. Bij cessie-akte van 9 juli 2003 (productie 9 bij dagvaarding) heeft oma de volgende vordering aan [X] overgedragen:
“Cedent (lees: oma) heeft op cessus mevrouw N. [Y], wonende te (6828 TC) [B] aan het adres Voetiuslaan 29-3 een vordering ten bedrage van € 115,58 ter zake onrechtmatige daad;”.
3.1. Na eisvermeerdering vordert [X] - zakelijk weergegeven - ten titel van vervangende schadevergoeding voor door [Y] onrechtmatig onder zich gehouden eigendommen van [X] en oma, betaling van een bedrag van € 2.379,42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2002.
Ook vordert [X] vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure, waarbij de proceskosten dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2. Verder vordert [X] een verklaring voor recht, dat de restantschuld uit de Schuldverklaring ad € 3.233,20 direct opeisbaar is. Ten slotte vordert [X] teruggave van schoolrapporten en diploma’s van zijn overleden broer en vader, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat [Y] nalaat die stukken af te geven.
3.3. Bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis heeft [X] zijn vordering in conventie vermeerderd met kosten die met de verzorging van de poes van moeder gepaard zijn gegaan. Die kosten bedragen € 248,77. [X]s vordering in conventie (in het petitum onder 1.) beloopt daarmee € 2.628,12.
3.4. Zowel tijdens de comparitie van partijen als in haar conclusie van dupliek heeft [Y] zich verzet tegen de eisvermeerdering. Overigens heeft [Y] gemotiveerd verweer gevoerd. [Y] heeft de erfenis beneficiair aanvaard. Dat maakt dat zij ‘slechts’ vertegenwoordiger van de nalatenschap is. Zij is enkel in die hoedanigheid - en niet in privé, zoals hier gebeurt - aan te spreken. De vorderingen van [X] dienen alleen al om die reden te worden afgewezen, aldus [Y].
3.5. Ook heeft [Y] de respectieve posten bestreden, waaruit [X]s vordering tot vervangende schadevergoeding is ‘opgebouwd’. Zij stelt dat de Auto eigendom was van moeder en dat [X] die onbevoegd heeft verkocht. [Y] bestrijdt verder de ‘echtheid’ van de Schuldverklaring en stelt dat [X] de restantschuld onjuist heeft berekend. Ten slotte ontkent [Y], dat zij beschikt over de rapporten en diploma’s waarvan [X] afgifte vordert.
3.6. In reconventie vordert [Y] - zakelijk weergegeven - een verklaring voor recht, dat [X] onrechtmatig jegens de nalatenschap heeft gehandeld door bedragen op te nemen van de girorekening van moeder en door goederen te ontvreemden. [Y] vordert van [X], ten titel van schadevergoeding wegens een door [X] gepleegde onrechtmatige daad, betaling (aan [Y] dan wel aan de nalatenschap) van een bedrag van € 7.009,89 en veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
3.7. [X] heeft de reconventionele vordering bij conclusie van antwoord in reconventie gemotiveerd bestreden.
3.8. [Y], noch [X] heeft in reconventie gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd.
4.1. De rechtbank stelt een aantal zaken voorop.
Nieuw erfrecht
4.2. Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden. Blijkens artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) heeft het nieuwe erfrecht in beginsel onmiddellijke werking, zij het dat reeds onder het oude recht verkregen rechten worden geëerbiedigd. Een en ander betekent, dat de rechtbank het nieuwe erfrecht aan haar oordeel ten grondslag dient te leggen.
Verzet tegen eisvermeerdering
4.3. [Y] heeft zich in conventie tegen de vermeerdering van eis verzet. Tijdens de comparitie van partijen heeft [Y] aangevoerd, dat een wijziging van de eis in conventie niet mogelijk is, indien er gelegenheid is gegeven te antwoorden in reconventie. Bij conclusie van dupliek heeft [Y] haar verzet tegen de eisvermeerdering gehandhaafd. Zij volstaat in dat kader met het poneren van de betrekkelijk ‘kale’ stelling, dat de eisvermeerdering (mede gezien haar onredelijke grondslag) als strijdig met de procesorde moet worden beschouwd. [Y] stelt dat vordering alleen is bedoeld om het aantal vorderingen op haar te doen toenemen en door de veelheid aan vorderingen de aandacht van de hoofdzaak af te leiden. De eisvermeerdering dient daarom te worden afgewezen, aldus [Y].
4.4. De rechtbank onderschrijft het standpunt van [Y] niet. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser op grond van het bepaalde in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. Voormelde ‘voorwaarden’ zijn vervuld.
4.5. Verder geldt dat [Y] haar stelling, dat de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde, niet deugdelijk heeft onderbouwd. Nu ook overigens niet is gebleken, dat de eisvermeerdering leidt tot een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel tot een onredelijke vertraging van het geding, gaat de rechtbank aan de stelling van [Y] voorbij.
4.6. In punt 5 conclusie van dupliek heeft [Y] zich beroepen op het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van ‘equality of arms’. Zij stelt in dat verband onder meer, dat zij nimmer gelegenheid heeft gekregen op de conclusie van antwoord in reconventie van [X] te reageren en dat [X] direct na het nemen van die conclusie van antwoord weer gelegenheid heeft gekregen een conclusie te nemen. Voormelde standpunten zijn onjuist. [Y] heeft tijdens de comparitie van partijen op de inhoud van de conclusie van antwoord in reconventie kunnen reageren. Verder geldt dat niets aan de indiening van een conclusie van repliek in reconventie in de weg stond. [Y] heeft daar evenwel van afgezien. Dat is een omstandigheid, die voor haar rekening en risico komt en dient te blijven.
(Proces)positie oma en tante
4.7. Oma noch tante is partij in deze procedure. De door oma verstrekte volmacht reikt niet zover, dat zij [X] heeft gemachtigd om namens haar te procederen. Voorzover in [X]s vordering ook aanspraken van oma dan wel tante zijn begrepen, wordt (dat deel van) die vordering afgewezen.
Rapporten en diploma’s
4.8. Datzelfde lot treft de vordering tot afgifte van de rapporten en diploma’s. Niet alleen heeft [Y] gemotiveerd betwist dat zij over die stukken beschikt, maar ook is [X] geen eigenaar van die documenten. Een andere rechtsgrond op basis waarvan [X] afgifte van de rapporten en diploma’s zou kunnen vorderen, is gesteld noch gebleken.
Beneficiaire aanvaarding nalatenschap
4.9. [Y] beroept zich erop, dat zij alleen als vertegenwoordiger van de nalatenschap heeft te gelden, omdat zij deze slechts beneficiair heeft aanvaard. Zij stelt dat de omvang/waarde van de nalatenschap ontoereikend is om daaruit de gestelde vordering van [X] te kunnen voldoen. [Y] bestrijdt dat een eventueel tekort van de beneficiair aanvaarde nalatenschap op haar kan worden verhaald.
4.10. In reactie op dit verweer, voert [X] in punt 24 conclusie van repliek aan, dat [Y] steeds heeft gehandeld alsof zij de nalatenschap heeft aanvaard. [X] verwijst daarbij naar het feit dat [Y] geldopnames heeft gedaan en goederen uit de nalatenschap heeft verkocht. Die handelingen duiden erop, dat [Y] de nalatenschap heeft aanvaard, aldus [X].
4.11. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Vaststaat dat [Y] de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
De door [X] aangehaalde handelingen van [Y] maken dat niet anders. Zij passen binnen het kader van de wettelijk aan de vereffenaar opgedragen, hierna nader te omschrijven, taken.
4.12. De rechtsgevolgen van beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap (formeel: aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving) zijn onder meer, dat - behoudens de uitzonderingen in artikel 4:184 lid 2 BW - wordt voorkomen dat de erfgenaam (een) schuld(en) van de nalatenschap ten laste van zijn eigen vermogen dient te voldoen en dat ervoor wordt gezorgd dat de nalatenschap een afgescheiden vermogen vormt (artikel 4:200 BW).
4.13. Op grond van artikel 4:195 BW is [Y], als enig erfgenaam, vereffenaar van de nalatenschap. De vereffenaar heeft als taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen, aldus artikel 4:211 lid 1 BW. Op grond van het derde lid van dit artikel dient de vereffenaar met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving op te maken of te doen opmaken, waarin de schulden der nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgemaakt. De vereffenaar dient deze boedelbeschrijving ten kantore van de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt - zoals hier het geval is - ter griffie van het kantongerecht neer te leggen.
4.14. De thans in artikel 4:211 BW verankerde taken van de vereffenaar bestonden onder het oude recht niet, of niet in deze vorm. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1999/2000, 26 822, nr. 3, p. 26) bij artikel 4:211 BW is opgemerkt, dat het artikel zonder bezwaar ten aanzien van op 1 januari 2003 reeds opengevallen nalatenschappen toepassing kan vinden.
Boedelbeschrijving ex artikel 4:211 lid 3 BW
4.15. [Y] heeft de nalatenschap op 10 januari 2003 (ruim anderhalf jaar geleden) beneficiair aanvaard. Nu gesteld noch gebleken is, dat (de afwikkeling van) de nalatenschap complex is, diende [Y] - in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap - met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken en deze ter griffie van het kantongerecht neer te leggen. Het is niet gebleken, dat [Y] al aan het in artikel 4:211 lid 3 BW bepaalde heeft voldaan.
Negatieve nalatenschap
4.16. De rechtbank begrijpt de in punt 7 conclusie van dupliek door [Y] betrokken stelling aldus, dat het [Y] is gebleken, dat de schulden der beneficiair aanvaarde nalatenschap de baten (zullen) overtreffen.
4.17. Op grond van het bepaalde in artikel 4:199 lid 2 BW dient [Y] daarvan ten spoedigste mededeling te doen aan de kantonrechter. Net als artikel 4:199 lid 2 BW, beoogt ook artikel 4:203 lid 1 sub b BW te waarborgen, dat er gerechtelijke inmenging plaatsvindt in het geval van een deficitaire nalatenschap bij beneficiaire aanvaarding. Laatstgenoemd artikel bepaalt immers, dat de rechtbank op verzoek een vereffenaar kan benoemen, indien de schulden der nalatenschap de baten lijken te overtreffen. Hoewel voor beide artikelen geldt, dat zij onmiddellijke werking hebben, is de rechtbank niet gebleken dat [Y] de in artikel 4:199 BW voorgeschreven mededeling, of het in artikel 4:203 BW bedoelde verzoek, heeft gedaan.
4.18. De (nieuwe) wet staat verhaal op het eigen vermogen van de erfgenaam toe, indien de erfgenaam, die vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt (artikel 4:184 lid 2 sub d BW). Artikel 4:184 BW heeft onmiddellijke werking, indien het handelen onder het nieuwe erfrecht heeft plaatsgevonden, hetgeen hier het geval is (geweest).
4.19. Voor persoonlijke aansprakelijkheid van de erfgenaam (tevens vereffenaar) in de zin van artikel 4:184 lid 2 sub d BW is overigens niet alleen vereist, dat er sprake is van een feitelijk tekortkomen in de door de (nieuwe) wet opgelegde verplichtingen, maar ook dat dergelijk tekortkomen verwijtbaar is en dus de erfgenaam kan worden toegerekend.
4.20. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af, dat zij zich beiden (de gevolgen van) de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht niet hebben gerealiseerd. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie, dat [Y] niet wist van de op grond van het nieuwe erfrecht op haar rustende verplichtingen uit - onder meer - de artikelen 4:199 lid 2 en 4:211 lid 3 BW.
4.21. Hoewel een ieder geacht wordt de wet te kennen, ziet de rechtbank in de omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding om het tekortkomen van [Y] - dat terug te voeren (b)lijkt op onbekendheid met het nieuwe erfrecht - als niet-verwijtbaar en evenmin toerekenbaar aan te merken. Steun voor dit standpunt vindt de rechtbank onder meer in de Memorie van Antwoord bij artikel 4:184 BW (Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 897). Daarin is bepaald, dat er geen sprake is van verwijtbaarheid indien een verplichting bij vergissing of uit onwetendheid niet wordt nageleefd, hetgeen hier het geval is (geweest).
Verder acht de rechtbank in dezen van belang, dat het nieuwe erfrecht in een periode van minder dan zes weken na het overlijden van moeder in werking is getreden.
4.22. Nu [Y] voor haar tekortkoming(en) geen verwijt kan worden gemaakt, is er geen grond [Y] met haar eigen vermogen (dus persoonlijk) aansprakelijk te achten, in de zin van artikel 4:184 lid 2 sub d BW. Nu [X] ook overigens onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van zijn vordering jegens [Y] in privé, en zijn vordering alleen tegen de nalatenschap kan worden ingesteld, kan en zal de vordering tegen [Y] in privé zonder verdere nadere inhoudelijke behandeling worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [X] in de kosten van de conventie worden veroordeeld.
4.23. Ten overvloede attendeert de rechtbank op het volgende. [Y] heeft in de punten 57 en 58 conclusie van antwoord in conventie en ter comparitie twijfel geuit over de echtheid van de Schuldverklaring. [Y] heeft zich erop beroepen, dat zij (het origineel van) de Schuldverklaring niet in de administratie van moeder heeft aangetroffen. Ook heeft zij erop gewezen, dat uit niets blijkt, dat [X] het bedrag van NLG 10.000,= (€ 4.537,80) aan moeder heeft betaald. Ten slotte heeft [Y] de vraag gesteld, of de handtekening op de Schuldverklaring wel die van moeder was. Volgens [Y] had moeder een consistente handtekening en die op de Schuldverklaring wijkt af van andere, door moeder gezette handtekeningen. Ter adstructie van deze stelling heeft [Y] drie voorbeelden van de handtekening van moeder overgelegd (productie 25 bij CvA in reconventie).
4.24. In zijn conclusie van repliek in conventie pareert [X] de door [Y] gemotiveerd betrokken stellingen over (het bestaan, de echtheid en de gevolgen van) de Schuldverklaring summierlijk. [X] stelt slechts dat [Y] dient te bewijzen dat er aan de echtheid van de Schuldverklaring dient te worden getwijfeld; hij persisteert in de echtheid ervan. In dat kader valt op, dat [X] het origineel van de Schuldverklaring niet in het geding brengt en evenmin aanbiedt dat te doen. Dit terwijl de (bewijs)kracht van schriftelijk bewijs - in dit geval de Schuldverklaring - is gelegen in de oorspronkelijke akte, oftewel in het origineel (artikel 160 lid 1 Rv). Bij gebreke van het origineel is het aan [X] om het bestaan van de lening te bewijzen en niet aan [Y] om te bewijzen dat zij niet bestaat. Ook over de echtheid van moeders handtekening onder de Schuldverklaring zegt [X] niets terwijl dat, gezien de stellingen van [Y], wel op zijn weg had gelegen.
Ten slotte heeft [X] niet weten aan te tonen, dat hij het volgens hem aan moeder geleende bedrag, ook daadwerkelijk aan moeder heeft uitbetaald/overgemaakt.
4.25. Nu [Y] het bestaan van de lening en de echtheid van de Schuldverklaring (en de daarop geplaatste handtekening) gemotiveerd heeft betwist en [X] in reactie daarop volstaat met te persisteren, oordeelt de rechtbank dat [X] in dit verband onvoldoende heeft gesteld. Op die grond zou, ook bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak, de gevorderde verklaring voor recht zijn afgewezen.
4.26. Het in rechtsoverweging 4.21 gegeven oordeel, dat [Y] niet met haar eigen vermogen (dus persoonlijk) aansprakelijk is, betekent ook dat [Y] in haar vordering in reconventie niet-ontvankelijk is. Voor die vordering geldt immers, dat zij slechts door [Y] in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap, en niet in privé, kon worden ingesteld, zoals wel is gebeurd.
4.27. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [Y], mede gezien het bij antwoord in reconventie door [X] gevoerde verweer, dat zij niet heeft weersproken, ook overigens onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar reconventionele vordering. Dat geldt in het bijzonder voor de wijze waarop de door [Y] gestelde, en door [X] gemotiveerd betwiste, aankoop van de Auto door moeder tot stand zou zijn gekomen. Echter, ook haar stelling dat [X] gehouden is tot vergoeding van de - klaarblijkelijk gestolen - zonneschermen en de overige zaken die uit de kelderbox van moeder zijn ontvreemd, heeft [Y] niet voldoende onderbouwd. De daarop gebaseerde vordering zou, als [Y] wel in haar vordering zou zijn ontvangen, om die reden zijn afgewezen.
4.28. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [Y] in de kosten van de reconventie worden veroordeeld.
4.29. Ten slotte (en ten overvloede) merkt de rechtbank op, dat een doorbraak in het onderhavige geschil - dat door dit vonnis in wezen niet wordt beslecht - wellicht mogelijk is doordat een van partijen een verzoek indient tot benoeming van de in artikel 4:203 lid 1 BW bedoelde, en in rechtsoverweging 4.16 aangehaalde, vereffenaar.
veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure in conventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [Y] gevallen, bepaald op € 1.198,00 (€ 205,00 wegens verschotten en € 993,00 wegens salaris procureur);
verklaart [Y] niet-ontvankelijk in haar vordering,
veroordeelt [Y] in de kosten van deze procedure in reconventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [X] gevallen, bepaald op € 331,00 wegens salaris procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.C. Bruins Slot en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004.