ECLI:NL:RBARN:2004:AR3459

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
87664
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst inzake verhuur en reiniging van bedrijfskleding

In deze zaak tussen Berendsen Textiel Service B.V. en Febo Beheer B.V. staat de ontbinding van een overeenkomst inzake de verhuur en reiniging van bedrijfskleding centraal. De rechtbank Arnhem heeft op 8 september 2004 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin Berendsen vorderde dat Febo de openstaande facturen zou betalen, terwijl Febo zich beriep op tekortkomingen van Berendsen in de nakoming van de overeenkomst. De kern van het geschil was of Febo de overeenkomst terecht had ontbonden op grond van deze tekortkomingen.

De rechtbank oordeelde dat Febo de overeenkomst op 1 februari 2002 terecht buitengerechtelijk had ontbonden. Berendsen had niet voldoende onderbouwd dat de klachten over de facturen waren opgelost en dat de facturen overeenkwamen met de geleverde diensten. De rechtbank stelde vast dat de ontbinding van de overeenkomst niet alleen betrekking had op toekomstige prestaties, maar ook op de betalingsverplichtingen voor reeds geleverde diensten.

Berendsen vorderde in conventie betaling van een bedrag van € 283.372,23, bestaande uit openstaande facturen, overnamekosten en winstderving. De rechtbank wees de vordering van Berendsen af, behalve voor het niet-betwiste bedrag van € 27.173,16, dat Febo moest betalen. De rechtbank oordeelde dat Febo niet aansprakelijk was voor de hogere prijzen die Berendsen in rekening had gebracht, omdat deze niet waren overeengekomen.

In reconventie verklaarde de rechtbank voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden en dat Berendsen geen recht had op enige vergoeding. De proceskosten werden toegewezen aan Febo, aangezien Berendsen grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken en deze na te komen, vooral in contractuele relaties.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 87664 / HA ZA 02-823
Datum vonnis: 8 september 2004
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERENDSEN TEXTIEL SERVICE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.T.M. Palstra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FEBO BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur (voorheen mr. E.J. Bink, thans) mr. F.J. Boom.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als Berendsen, gedaagde meestal als Febo en soms als Febo Beheer B.V..
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 september 2002 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft Berendsen een conclusie van antwoord in reconventie ingestuurd, die ter zitting is genomen. Na een langdurige aanhouding voor onderhandelingen zijn verder nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van repliek in conventie, tevens vermindering van eis in conventie;
* een conclusie van dupliek in conventie (met een uit diverse dikke pakken bestaande produktie 52) en van repliek in reconventie;
* een conclusie van dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Berendsen is een onderneming die onder meer bedrijfskleding en bedrijfstextiel (handdoeken, theedoeken e.d.) verhuurt en reinigt. Febo heeft een franchiseketen voor snackbars en heeft tevens enkele dochtermaatschappijen die zelfstandig snackbars exploiteren.
2. Febo was voor haar bedrijfstextiel eerst klant van Lips Textielservice B.V., hierna: Lips. Er bestonden diverse overeenkomsten tussen Lips en de diverse vestigingen van Febo. In juni 1999 heeft Berendsen Lips overgenomen.
3. Op 16 juni 2000 is tussen Berendsen en Febo een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verhuur en reiniging van bedrijfskleding, hierna: de overeenkomst (prod. 1 bij dagvaarding). De overeenkomst bestaat uit een voorgedrukte pagina, waarin een aantal gegevens is ingevuld, en uit een pagina met algemene voorwaarden. Op de ingevulde pagina staat bij de klantgegevens “Febo Beheer B.V.” ingevuld. Voorts staan prijzen ingevuld voor een Febo Jas, huur per week ƒ 0,44; Febo blouse, ƒ 0,50 en Febo sloof ƒ 0,30. De bedragen voor vrachtkosten e.d. zijn met een streep op nul gesteld.
De contractsduur is 48 maanden. Bij afleveradres staat ingevuld: “Zie bijlage diverse vestigingen”. Bij de betaling staat: “per vestiging verschillend”. De overeenkomst is getekend door de heer [betrokkene] in naam van Febo Beheer B.V..
4. De algemene voorwaarden bij de overeenkomst bepalen in artikel 2.1 dat de overeenkomst is aangegaan voor drie jaar tenzij schriftelijk een andere duur is overeengekomen. Na de looptijd wordt de overeenkomst steeds met een jaar verlengd en kan dan door beide partijen worden opgezegd uiterlijk zes maanden voor afloop van het contractjaar.
In artikel 2.2 is bepaald dat Berendsen de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan beëindigen in een aantal gevallen, waaronder (sub b) het geval dat de opdrachtgever (Febo) nalatig is enige uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting na te komen.
In artikel 2.3 is bepaald: ”Indien de overeenkomst eindigt op grond van opzegging door de opdrachtgever ingevolge artikel 2.1 dan wel op grond van het in artikel 2.2 bepaalde is de opdrachtgever gehouden tot overname van de op het moment van de beëindiging aan hem nog op grond van de overeenkomst in gebruik verstrekte goederen, zulks volgens de condities als bedoeld in artikel 11. Is op het moment van beëindiging van de overeenkomst de alsdan lopende contractperiode nog niet verstreken, dan is de opdrachtgever voorts gehouden om aan ons vanwege gefixeerde winstderving te betalen voor elk jaar dat de contractperiode nog niet is verlopen een bedrag van 20% van de contractwaarde van het jaar voorafgaande aan de beëindiging. (...)”.
In artikel 11 is geregeld hoe het bedrag van de overnamesom van de over te nemen bedrijfskleding bij beëindiging wordt bepaald.
5. Febo inventariseerde de aantallen stuks bedrijfskleding die door de diverse vestigingen werden verlangd en gaf deze aantallen door aan Berendsen.
6. Vanaf de overname van Lips door Berendsen bestonden bij de diverse Febo-vestigingen klachten over leveringen die niet klopten of niet op tijd waren, en over de facturen, die niet overeenkwamen met wat was geleverd en wat over de prijs was afgesproken.
7. De facturen voor de bedrijfskleding werden door Berendsen verstuurd aan de diverse vestigingen die het betrof. Klachten over de facturen werden in eerste instantie tussen de betreffende vestiging en Berendsen besproken en later, toen de klachten niet verholpen werden, tussen Febo en Berendsen.
8. Bij brief van 18 januari 2001 heeft Febo de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 1 mei 2001 in verband met de diverse klachten van de Febo-vestigingen.
9. Berendsen heeft zich bij brief van 23 januari 2001 verzet tegen deze ontbinding en heeft aangegeven dat zij overleg wilde om de problemen op te lossen.
10. Op 6 april 2001 heeft overleg plaatsgevonden tussen partijen. Tijdens dat overleg is in elk geval afgesproken dat Berendsen de klachten over de facturen zou uitzoeken en oplossen en dat zij via een enquête een evaluatie zou uitvoeren van de klachten om deze vervolgens op te lossen.
11. Naar aanleiding van het overleg op 6 april 2001 heeft Berendsen op 13 april 2001 een offerte uitgebracht voor een nieuwe overeenkomst (prod. 5 bij antwoord). Daarin stelde zij nieuwe prijzen voor: ƒ 0,67 voor een jas, ƒ 0,72 voor een blouse en ƒ 0,47 voor een sloof.
12. Febo heeft na een vervolgoverleg op 18 april 2001 bij brief van 20 april 2001 (prod. 6 bij antwoord) de offerte van de hand gewezen, omdat deze volgens haar niet in overeenstemming was met de op 6 april 2001 gemaakte afspraken. Dit vooral omdat er sprake was van een aanzienlijke prijsverhoging en omdat de contractsduur weer 48 maanden was, terwijl afgesproken was dat de overeenkomst tot 31 december 2001 zou lopen. Verder had Febo invloed willen hebben op de enquête en was nog steeds niet duidelijk of en hoe de klachten over de facturen zouden worden opgelost.
13. Berendsen heeft op 18 juli 2001 en op 26 juli 2001 nieuwe concept-contracten aan Febo gestuurd. Febo heeft zich met geen van deze concepten akkoord verklaard.
14. Febo heeft in een brief van 6 september 2001 aan Berendsen meegedeeld dat zij uit de gesprekken en correspondentie van de laatste tijd de conclusie heeft getrokken dat zij de overeenkomst van 16 juni 2000 wil respecteren met de daarbij afgesproken prijzen, ongeacht de samenstelling van het pakket en zonder vrachtkosten e.d..
15. Bij brief van 14 september 2001 heeft Berendsen bevestigd dat de overeenkomst van 16 juni 2000 werd gecontinueerd. Voor het geval bepaalde vestigingen uitsluitend één van de pakketten gebruikten (alleen het zomerpakket of alleen het winterpakket), kondigde Berendsen echter aan de condities te hanteren zoals aangeboden in haar brief van 18 juli 2001, hetgeen neerkomt op verdubbeling van de prijs ten opzichte van de prijs die in de overeenkomst is vermeld.
16. Febo heeft zich in een brief van 18 september 2001 verzet tegen de prijswijziging die door Berendsen werd aangekondigd in de brief van 14 september 2001 voor gevallen waarin alleen een zomerpakket of alleen een winterpakket werd gehuurd. Zij stelt dat dit niet is overeengekomen in de overeenkomst van 16 juni 2000 en dat het ook onbespreekbaar is.
17. Bij brief van 10 december 2001 heeft Febo aan Berendsen diverse facturen aan Febo-vestigingen geretourneerd, welke onduidelijk of onjuist waren. Voorts werd vermeld dat mevrouw [betrokkene], van de administratie van Berendsen, niet de toezeggingen nakwam van Berendsen over het uitzoeken van de facturen.
18. De advocaat van Febo heeft bij brief van 14 januari 2002 wederom de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen en wel per 1 februari 2002. Dit in verband met de door haar gestelde herhaalde toerekenbare tekortkoming van Berendsen in de nakoming van de overeenkomst.
19. Berendsen heeft in februari 2002 de aan de diverse Febo-vestigingen verhuurde bedrijfskleding opgehaald.
20. Op 21 mei 2002 heeft Berendsen in verband met de overgang naar een ander systeem van debiteurenbeheer aan al haar klanten een mailing doen uitgaan met per klant een overzicht van de volgens het systeem openstaande facturen, met het verzoek deze te betalen dan wel aan te geven waarom deze niet worden betaald.
Febo heeft aan al haar vestigingen verzocht gedetailleerd op deze mailing te reageren, hetgeen ook is gebeurd (prod. 15-49 CvA conventie).
21. Tijdens de comparitie van partijen heeft Berendsen verklaard zich neer te leggen bij de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst per februari 2002, waarbij zij haar standpunt handhaaft dat Febo geen geldige reden had om de overeenkomst te ontbinden.
Het geschil in conventie en in reconventie
22. Berendsen vordert in conventie, na wijziging van eis, betaling van een bedrag van € 283.372,23, bestaande uit € 82.920,74 aan openstaande facturen, € 136.592,23 aan overnamekosten en € 63.859,26 aan winstderving. Voorts vordert zij de wettelijke rente over het gevorderde factuurbedrag vanaf de vervaldata van de betreffende facturen, althans vanaf 29 januari 2002. Over de overnamekosten en winstderving vordert zij wettelijke rente vanaf 11 februari 2002. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 5.000,- terzake van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Febo in de kosten van het geding.
23. Berendsen legt aan de eerste post van de vordering ten grondslag dat zij facturen heeft gestuurd voor leveringen en dat de klachten daarover zijn opgelost, zodat ze moeten worden betaald.
24. Aan de post overnamekosten legt zij ten grondslag dat de beëindiging van de overeenkomst door Febo bij gebreke van een (de ontbinding rechtvaardigende) tekortkoming aan de zijde van Berendsen moet worden beschouwd als een opzegging van de overeenkomst door Febo als bedoeld in artikel 2.1 van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst. Dit met als gevolg dat art. 2.3 en art. 11.1 algemene voorwaarden toepasselijk zijn, zodat Febo de verplichting heeft de bedrijfskleding over te nemen tegen 50% van de nieuwwaarde. Berendsen voert verder aan dat Febo niet heeft voldaan aan haar verplichting om de facturen te betalen, zodat dit ook reden zou zijn geweest voor Berendsen om de overeenkomst op te zeggen op basis van artikel 2.2 sub b van de algemene voorwaarden.
25. Aan de post winstderving legt Febo ten grondslag dat door de onterechte opzegging van Febo artikel 2.3 van de algemene voorwaarden van toepassing is, waarin de verplichting is opgenomen 20% van de contractwaarde als winstderving aan Berendsen te vergoeden. Aan de berekening legt zij artikel 11 algemene voorwaarden ten grondslag.
26. Febo heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat (primair) de overeenkomst op 1 februari 2002 rechtsgeldig is ontbonden. Dit zonder toekenning van een vergoeding aan Berendsen. Voorts heeft Febo gevorderd dat Berendsen wordt veroordeeld tot betaling van alle schade die Febo heeft geleden, nader op te maken bij staat.
27. Febo heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat Berendsen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, zodat de ontbinding door Febo rechtsgeldig is. Febo stelt dat zij door de tekortkomingen van Berendsen extra werkzaamheden heeft moeten uitvoeren en diverse kosten heeft moeten maken voor facturatie, administratie en managementskosten. Ook heeft zij kosten moeten maken voor vervangend textiel en aanverwante zaken.
28. Berendsen heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling
29. Deze rechtbank is bevoegd om van dit geschil kennis te nemen, aangezien art. 12.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden bij de overeenkomst bepalen dat Berendsen geschillen niet alleen kan voorleggen aan de rechter van de woonplaats van gedaagde, maar ook aan de rechtbank te Arnhem. Febo heeft de bevoegdheid van de rechtbank dan ook terecht niet bestreden.
Ontvankelijkheid?
30. Febo heeft aangevoerd dat Berendsen niet ontvankelijk is in haar vordering. Zij stelt daartoe dat Febo alleen partij is bij de raamovereenkomst, maar niet bij de diverse aparte overeenkomsten tot levering aan de diverse Febo-vestigingen. Nu de facturen zijn verzonden aan de vestigingen, kan Febo niet worden aangesproken tot betaling van die facturen, aldus Febo.
31. De rechtbank verwerpt deze argumentatie van Febo en oordeelt dat Berendsen wel degelijk ontvankelijk is in haar vordering, ook voor wat betreft de facturen.
Over het bestaan van aparte overeenkomsten tussen Berendsen en de diverse Febo-vestigingen heeft Febo onvoldoende gesteld in het licht van het verweer van Berendsen. Febo heeft haar stelling slechts onderbouwd met overeenkomsten waarop Lips als partij staat vermeld. Berendsen heeft betwist dat zij deze overeenkomsten heeft overgenomen. Bovendien is de overeenkomst tussen Febo en Berendsen van een latere datum, terwijl uit die overeenkomst niets blijkt van het voortzetten van de oude overeenkomsten met Lips. Niet is gesteld of gebleken dat er na de overeenkomst van 16 juni 2000 nieuwe aparte overeenkomsten tussen Berendsen en de vestigingen zijn gesloten.
Voorts blijkt uit de diverse overgelegde stukken, dat Febo steeds het aanspreekpunt is geweest van Berendsen voor diverse zaken betreffende de vestigingen en dat de hoeveelheden van bestellingen en wijzigingen daarin door Febo aan Berendsen werden doorgegeven.
Het enkele feit dat is afgesproken om de facturen naar de vestigingen zelf te sturen, brengt nog niet mee dat ook is afgesproken dat Febo niet aansprakelijk zou zijn voor de betaling van de geleverde diensten. Uiteraard is het mogelijk dat een dergelijke afspraak wordt gemaakt, maar Febo heeft daarover onvoldoende gesteld in het licht van het verweer. Ook heeft zij in het kader van het Haviltex-criterium onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat Berendsen begreep dat het de bedoeling van Febo was dat Febo niet aansprakelijk zou zijn voor de betaling van de facturen. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de afspraak over de facturering aan de vestigingen niet meer is dan een praktische wijze van uitvoering van de overeenkomst, waarbij Febo contractspartij is.
De stelling dat Febo deze overeenkomst zou hebben gesloten als vertegenwoordiger van de diverse vestigingen, zal worden gepasseerd, nu deze geen enkele steun vindt in de overeenkomst, die Febo op haar eigen naam is aangegaan, of in andere omstandigheden van het geval.
Tekortkoming Berendsen?
32. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Febo de overeenkomst terecht heeft ontbonden op grond van tekortkomingen aan de zijde van Berendsen. Berendsen heeft betwist dat er ten tijde van de tweede ontbindingsbrief van 14 januari 2002 nog sprake was van tekortkomingen aan haar zijde. Zij heeft aangevoerd dat zij eerdere tekortkomingen op dat moment had opgelost. Febo heeft uitvoerig onderbouwd dat de klachten tijdens de tweede ontbindingsbrief nog niet waren opgelost.
33. De rechtbank leidt uit de stukken af dat de problemen met de leveringen vanaf een bepaald moment weliswaar grotendeels waren opgelost, maar dat de discussies over de facturen niet werden opgelost. Die discussies betroffen deels de vraag of destijds wel was geleverd wat was gefactureerd en deels welke prijzen in rekening gebracht mochten worden. Over die prijzen hebben Berendsen en Febo vrij uitvoerig overlegd, maar duidelijk is dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat partijen geen afspraak hebben kunnen maken over hogere prijzen voor het geval dat een vestiging alleen een zomerpakket of alleen een winterpakket wilde. Berendsen heeft ter comparitie wel gesteld dat een prijsverhoging voor dat geval was afgesproken met de heer [betrokkene] van Febo, maar dit is door Febo ter comparitie betwist. Daarna heeft Berendsen haar stelling op dit punt niet nader uitgewerkt en evenmin te bewijzen aangeboden, zodat deze stelling als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de overeenkomt van 16 juni 2000 niet blijkt dat de daarin genoemde prijzen alleen zouden gelden als zowel een winterpakket als een zomerpakket werd afgenomen. Berendsen heeft wel gesteld dat de aanname dat alle vestigingen beide pakketten zouden afnemen ten grondslag heeft gelegen aan de prijsafspraak in de overeenkomst van 16 juni 2000, maar Febo heeft dat betwist. Volgens Febo had een aantal vestigingen al vanaf de tijd van Lips alleen een zomerpakket of alleen een winterpakket, zodat Berendsen daarmee in juni 2000 al rekening heeft kunnen houden. Berendsen heeft vervolgens niets concreets gesteld over de wijze waarop de prijsafspraak van 16 juni 2000 tot stand is gekomen. Zij heeft daardoor onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij gerechtigd was om andere prijzen in rekening te brengen dan in de overeenkomst van 16 juni 2000 waren genoemd in de gevallen dat alleen een zomerpakket of alleen een winterpakket werd afgenomen. Dit brengt mee dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat Berendsen gebonden was aan de prijzen van de overeenkomst van 16 juni 2000 totdat eventueel overeenstemming zou zijn bereikt over andere prijzen, hetgeen niet is gelukt. Het in rekening brengen van hogere prijzen was derhalve contractueel gezien onjuist, zodat de bezwaren van Febo en haar vestigingen op dit punt terecht waren. De discussie over de facturen bestaat tot op de dag van vandaag, zodat er vanuit kan worden gegaan dat de klachten in zoverre niet waren opgelost ten tijde van de tweede ontbinding. De enkele omstandigheid dat de leveringen zelf op dat moment vrijwel geen klachten meer opleverden, zoals Berendsen stelt en Febo onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, doet er niet aan af dat de klachten over de facturen nog niet waren opgelost en het geschil over de hoogte van de in rekening te brengen prijzen nog bestond en tot een onwerkbare situatie had geleid.
34. Berendsen heeft aangevoerd dat de klachten, voor zover nog niet opgelost ten tijde van de tweede ontbindingsbrief, geen ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigden. De rechtbank is echter van oordeel dat als de situatie van 14 januari 2002 in haar geheel wordt bezien, inclusief de voorgeschiedenis (vele klachten), de correspondentie over de prijsverhogingen waar Berendsen aan vasthield en de niet opgeloste klachten over de facturen, wel degelijk voldoende grond opleverde voor Febo om de overeenkomst te ontbinden. Weliswaar had Berendsen uit kostenoogpunt gezien wellicht goede argumenten om de prijzen te verhogen voor de gevallen dat alleen een zomerpakket of een winterpakket werd afgenomen, maar dat gaf haar nog niet het recht die hogere prijzen in rekening te brengen zonder dat daarover overeenstemming was bereikt. Evenmin mocht zij ineens toch vrachtkosten in rekening brengen of kosten voor waszakken. Berendsen was gebonden aan de prijsafspraken in de overeenkomst van 16 juni 2000. Zij had de facturen dus daaraan moeten aanpassen. Berendsen heeft wel gesteld dat zij creditnota’s heeft verstuurd en dat zij daarop geen bezwaren meer heeft vernomen, maar Febo heeft betwist dat de creditnota’s afdoende waren. Uit de overgelegde correspondentie komt het beeld naar voren dat men bij de diverse Febo-vestigingen tegen die tijd moedeloos en wanhopig was geworden van de onduidelijkheden en het niet reageren op brieven. Voorts lijken de creditnota’s alleen correcties te bevatten in verband met onjuiste hoeveelheden, maar niet in verband met de prijsdiscussies. In dat licht acht de rechtbank de stelling van Berendsen onvoldoende onderbouwd.
35. De conclusie uit het bovenstaande is dat Febo de overeenkomst terecht heeft ontbonden per 1 februari 2002 op grond van tekortkomingen van Berendsen. Dit brengt mee dat artikel 2.1 van de algemene voorwaarden, dat gaat over opzegging van de overeenkomst, niet van toepassing is, zodat ook artikel 2.3 van de algemene voorwaarden (dat op artikel 2.1 teruggrijpt) over het overnemen van de bedrijfskleding en over de winstderving in casu niet van toepassing is. Daarop stuiten de vorderingen van Berendsen terzake van overname bedrijfskleding en betaling van een winstdervingsvergoeding af.
36. De stelling van Berendsen dat zij de overeenkomst zelf had kunnen beëindigen op grond van artikel 2.2 sub b in verband met het niet betalen van de facturen, stuit reeds af op de omstandigheid dat Berendsen de overeenkomst niet heeft beëindigd en dus ook niet op deze grond.
37. Berendsen heeft ook nog gesteld dat Febo zelf is tekortgeschoten in de nakoming van haar eigen verplichtingen, omdat zij niet gerechtigd was om de betaling van de facturen op te schorten, nu artikel 10 lid 2 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de opdrachtgever nimmer het recht heeft betaling op te schorten. Febo heeft in dit verband aangevoerd dat zij toch geen facturen hoeft te betalen die niet juist zijn en dat een beroep op deze bepaling in de algemene voorwaarden in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op artikel 10 lid 2 algemene voorwaarden in dit geval inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het was immers duidelijk dat Berendsen in een aantal gevallen hogere prijzen had gefactureerd dan was overeengekomen en ook dat er regelmatig facturen werden gestuurd die niet overeenkwamen met de hoeveelheid geleverde diensten. Klachten over die facturen werden niet adequaat afgehandeld en de facturen werden niet (in voldoende mate) aangepast. De onduidelijkheid die daardoor ontstond, maakte het voor Febo noodzakelijk om de betaling van de onjuiste facturen tegen te houden om Berendsen ertoe te dwingen een en ander alsnog in orde te maken. Uit de correspondentie volgt dat Febo niet zonder meer betaling heeft opgeschort, maar steeds in overleg is gebleven met Berendsen en steeds heeft geprobeerd tot een oplossing te komen. Doordat Berendsen de overeenkomst van 16 juni 2000 wilde openbreken en niet in staat bleek een nieuwe overeenkomst aan te bieden die acceptabel was voor Febo, is die oplossing er echter niet gekomen. In die omstandigheden kan Berendsen geen beroep doen op het opschortingsverbod in artikel 10 lid 2 algemene voorwaarden.
Facturen
38. Anders dan Febo heeft betoogd, brengt de omstandigheid dat Berendsen tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, nog niet automatisch mee dat Febo de facturen niet hoeft te betalen. Voor zover de facturen betrekking hebben op daadwerkelijk geleverde diensten is Febo gehouden de overeengekomen prijzen voor die diensten te betalen. De ontbinding van de overeenkomst maakt dat niet anders, omdat uit de ontbindingsbrief moet worden afgeleid dat het de bedoeling van Febo was om de duurovereenkomst alleen voor de toekomst te ontbinden, waarbij de prestaties die zijn geleverd vóór de ontbindingsdatum gewoon in stand blijven. De daar tegenoverstaande betalingsverplichtingen blijven dus ook in stand.
39. Berendsen heeft als produktie 14 bij repliek in conventie een overzicht overgelegd van de openstaande facturen, de daarop betaalde bedragen en de bedragen die volgens de gevoerde correspondentie met de Febo-vestigingen niet akkoord zijn.
Uit dat overzicht is (met enige moeite) af te leiden dat een factuurbedrag voor verhuur van bedrijfskleding openstaat van totaal (K&B en Ede samen) € 82.920,74 (€ 69.393,92 + € 13.526,82) en dat daarop een bedrag is betaald van totaal (K&B en Ede) € 7.867,48 (€ 7.232,80 + € 634,68).
Dit brengt mee dat er per saldo nog € 75.053,26 openstaat (€ 82.920,74 - € 7.867,48).
Volgens het overzicht is het totaal bedrag dat niet akkoord is € 47.880,10 (€ 38.680,74 + € 9.199,36).
Dat brengt mee dat het niet betwiste bedrag volgens dit overzicht € 27.173,16 bedraagt (€ 75.053,26 - € 47.880,10).
Volgens Berendsen heeft Febo inmiddels betaling toegezegd van een bedrag van € 25.361,60, maar is deze betaling nog niet binnen (punt 18 repliek in conventie).
40. Febo heeft bij dupliek in reconventie een ongeveer 10 centimeter dikke stapel stukken overgelegd als produktie 52. In deze stukken is een deel van de correspondentie te vinden tussen de Febo-vestigingen en Berendsen, steeds voorzien van een kort verslag van Febo waarin meestal een soort samenvatting is opgenomen van de klachten van de betreffende vestiging. Het geheel is verder niet voorzien van een overzicht, samenvatting of conclusie.
41. Bij dupliek in reconventie heeft Berendsen gesteld dat het als produktie 14 bij repliek overgelegde overzicht is gemaakt op basis van de met de vestigingen gevoerde correspondentie zoals overgelegd in produktie 52 bij dupliek in reconventie. Febo heeft de juistheid van het overzicht van prod. 14 niet bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan. Uit de stellingname van Febo bij dupliek in reconventie leidt de rechtbank af dat Febo de stukken van prod. 52 niet heeft overgelegd om het overzicht van prod. 14 te betwisten, maar om te onderbouwen dat er diverse klachten waren van haar Febo-vestigingen en dat deze klachten nog niet waren opgelost, zodat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was.
42. Berendsen heeft in haar processtukken niet aangegeven wat haar stellingname is over dat gedeelte van de facturen dat volgens de Febo-vestigingen niet akkoord is. Berendsen draagt de stelplicht en bewijslast van de grondslag van haar vordering tot betaling van de facturen. Nu de juistheid van die facturen is betwist met de stelling dat zaken in rekening zijn gebracht die niet zijn geleverd, dat prijzen zijn berekend die niet zijn overeengekomen en dat sommige facturen nooit zijn ontvangen zodat controle niet mogelijk is, lag het op de weg van Berendsen om concreet te stellen en te onderbouwen dat de facturen wel overeenkomen met daadwerkelijke leveringen en dat wel de juiste prijs is berekend. Nu Berendsen dit heeft nagelaten, heeft zij onvoldoende gesteld ten aanzien van de betwiste facturen. Daarmee staat in rechte vast dat de betwiste facturen geen grondslag hebben en dus niet verschuldigd zijn.
43. Anderzijds heeft Febo niet aangegeven waarom zij het niet betwiste gedeelte van de facturen niet zou hoeven te betalen. Zij stelt wel dat alles wat verschuldigd is, voor zover zij weet is betaald, maar dat is onvoldoende, zeker in het licht van het overzicht van prod. 14. Ook het enkele overleggen van een 10 centimeter dik pakket met stukken, zonder samenvatting daarvan en zonder een overzicht van wat er nu wel en niet betaald is, is onvoldoende. Febo kan niet van de rechtbank verlangen om dit ongeordende pakket door te werken en daaraan zelf conclusies te verbinden, nog daargelaten of de inhoud van het pakket voldoende gegevens bevat om dat mogelijk te maken.
44. Het bovenstaande brengt mee dat Febo de facturen moet betalen voor zover deze niet zijn betwist, waarbij het overzicht van prod. 14 bij repliek in conventie doorslaggevend is. Febo dient derhalve het bedrag van € 27.173,16 (zie r.o. 39) te betalen.
Rente en kosten
45. Febo heeft geen verweer gevoerd tegen de rentevordering van Berendsen, zodat de rente toewijsbaar is met ingang van de vervaldata van de betreffende facturen, zoals is gevorderd. De rechtbank merkt op dat het vrij lastig zal zijn om te bepalen welk rentebedrag dit oplevert, tenzij Berendsen in staat is om het overzicht in prod. 14 repliek zodanig aan te passen dat de rente alleen wordt berekend over factuurbedragen die nog openstaan en die niet betwist zijn.
46. De door Berendsen gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door Febo bestreden en daarna heeft Berendsen die kosten niet onderbouwd. Berendsen heeft derhalve onvoldoende gesteld op dit punt. Bovendien is slechts een klein deel van het gevorderde factuurbedrag toewijsbaar geoordeeld en is naar het oordeel van de rechtbank de onduidelijkheid en onenigheid over de facturen grotendeels te wijten aan Berendsen zelf. Ook daarom komen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
Reconventie
47. Uit de beoordeling in conventie volgt dat Febo de overeenkomst van 16 juni 2000 in januari 2002 terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dat brengt mee dat haar primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
48. Wat betreft de gevorderde schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is gemaakt, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijsbaar is, zij het dat alleen de schade toewijsbaar is die het gevolg is van de wanprestatie van Berendsen zoals deze uit de beoordeling in conventie volgt. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat tot op heden nog niet is onderbouwd hoeveel kosten er zijn gemaakt als gevolg van de wanprestatie van Berendsen, terwijl dit goed mogelijk was geweest en om proceseconomische redenen de voorkeur had verdiend. Doordat de hoogte van de schade thans niet kan worden vastgesteld, kan er ook geen sprake zijn van verrekening met de in conventie toegewezen factuurbedragen.
49. Om enige richting te geven aan de discussies die na dit vonnis ongetwijfeld tussen partijen zullen worden gevoerd in verband met de schade van Febo, merkt de rechtbank, voorlopig oordelend, thans alvast het volgende op.
De door Febo gemaakte kosten die samenhangen met de onderhavige procedure, moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de proceskostenveroordeling en kunnen dus niet apart als schade worden geclaimd.
Ook kunnen kosten voor bedrijfskleding die bij derden is gehuurd na het ophalen van de kleding door Berendsen in februari 2002 alleen worden meegeteld voor de schadevergoeding voor zover het gaat om extra kosten boven het bedrag dat Febo aan Berendsen had moeten betalen voor de huur van de kleding.
Verder dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat Febo nu eenmaal de contractspartij was van Berendsen en het de kennelijke bedoeling van partijen was dat Febo de contacten met Berendsen zou onderhouden ten behoeve van al haar 57 vestigingen. De kosten die met die coördinatie samenhangen, behoren in beginsel niet tot de schade te worden gerekend voor zover ze ook zouden zijn gemaakt als de samenwerking was voortgezet. Enige bemoeienis in gevallen van onenigheid hoort daar wel bij.
Kostenveroordeling
50. Berendsen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Febo worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.
De beslissing
de rechtbank:
in conventie
veroordeelt Febo tot betaling van een bedrag van € 27.173,16 (zegge: zevenentwintig duizend eenhonderd drieënzeventig euro en 16 eurocent) terzake van openstaande facturen voor zover niet betwist, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot de dag van betaling;
wijst af het meer of anders door Berendsen gevorderde;
veroordeelt Berendsen in de kosten van deze procedure in conventie; deze kosten worden tot op heden, voor zover aan de zijde van Febo gevallen, begroot op € 8.804,- (€ 3.632,- voor verschotten en € 5.172,- voor salaris procureur);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 16 juni 2000 door Febo rechtsgeldig is ontbonden per 1 februari 2002, zonder dat aan Berendsen terzake enige vergoeding toekomt;
veroordeelt Berendsen tot betaling van alle door Febo geleden schade voor zover deze het gevolg is van de toerekenbare tekortkomingen van Berendsen zoals in dit vonnis in conventie vastgesteld, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt Berendsen in de kosten van deze procedure in reconventie; deze kosten worden tot op heden, voor zover aan de zijde van Febo gevallen, begroot op € 585,-,- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.
de griffier de rechter