ECLI:NL:RBARN:2004:AR3529

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94038
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van schenking door cognitieve stoornis van de schenker

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 september 2004 uitspraak gedaan over de nietigheid van een schenking van € 15.000,-- door eiser aan gedaagde. Eiser, die lijdt aan een onomkeerbare cognitieve stoornis en zwakbegaafdheid, was niet in staat om de gevolgen van zijn schenking te overzien. De deskundige heeft vastgesteld dat eiser door zijn mentale beperkingen niet in staat was om een redelijke waardering van zijn belangen te maken en dat hij zich heeft laten leiden door de ideeën van gedaagde. De tijdsperiode tussen het ter sprake komen van de schenking en de daadwerkelijke uitvoering was te kort voor eiser om deze daad goed te kunnen overwegen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde, die in contact stond met eiser, had moeten vermoeden dat eiser niet in staat was om zijn belangen te behartigen. Hierdoor werd de schenking nietig verklaard.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van het geschonken bedrag, inclusief schadevergoeding voor de rente die eiser heeft moeten betalen voor een lening die hij heeft afgesloten om de schenking te kunnen doen. De kosten van de procedure, inclusief die van het deskundigenbericht, zijn ook voor rekening van gedaagde gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het vermogen om de gevolgen van financiële beslissingen te overzien, vooral in gevallen waar mentale beperkingen een rol spelen. De rechtbank heeft de verklaring van eiser dat hij het geld aan gedaagde schonk, als niet van hemzelf afkomstig beschouwd, en heeft geoordeeld dat gedaagde niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op deze verklaring.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 94038 / HA ZA 02-1853
Datum vonnis: 29 september 2004
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. B. de Bruyn te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
procureur en advocaat mr. C.H.W. Janssen te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 29 januari, 20 augustus en 26 november 2003. De in het laatste tussenvonnis benoemde deskundige heeft vervolgens zijn bericht gedateerd 14 april 2004 opgemaakt, dat eerst op 2 juni 2004 door de griffier van deze rechtbank is ontvangen. Na het wisselen van de conclusies na deskundigenbericht is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten, het geschil en de beoordeling daarvan
13. Gebleven wordt bij hetgeen eerder is vastgesteld en overwogen. In het laatste tussenvonnis zijn de volgende vragen ter beantwoording aan de toen benoemde deskundige voorgelegd:
1. Welke zijn uw bevindingen bij anamnese en psychiatrisch onderzoek van [eiser]; welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied?
2. Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens gemotiveerd aangeven of [eiser] lijdt aan een (of meer) stoornis(sen) van zijn geestvermogens en zo ja, welke?
3.a. Heeft naar uw oordeel (een van) de door u geconstateerde stoornis(sen) een redelijke waardering door [eiser] van de belangen die zijn betrokken bij het weggeven van een bedrag van € 15.000,-- belet?
b. Heeft [eiser] naar uw oordeel de verklaring van 2 maart 2002 dat hij het geld aan [gedaagde] schonk, onder invloed van (een van) de door u geconstateerde stoornis(sen) geschreven?
4.a. Is naar uw oordeel in het algemeen voor derden kenbaar dat [eiser] aan de door u geconstateerde stoornis(sen) lijdt?
b. Was naar uw oordeel voor derden als [gedaagde], die enkele malen telefonisch met [eiser] heeft gesproken en hem vervolgens gedurende één of twee weekeinden heeft meegemaakt, redelijkerwijs kenbaar dat [eiser] aan de door u geconstateerde stoornis(sen) lijdt waardoor hij zijn belangen onvoldoende kon beoordelen?
5. Heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
14. De deskundige heeft vastgesteld dat bij [eiser] sprake is van een onomkeerbare cognitieve stoornis. Daarnaast is er sprake van zwakbegaafdheid, waarbij zijn functioneren wordt getypeerd door rigiditeit en dwangmatigheid. Daardoor functioneert [eiser] minder cognitief en heeft hij een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand (1, 2).
Gezien de cognitieve stoornissen (traagheid, beperkte mentale flexibiliteit, structuurbehoefte met betrekking tot planning) en zijn performale intelligentie (beperkte sociale vaardigheden, omgang met geld) kan [eiser] naar het oordeel van de deskundige de belangen die betrokken zijn bij het weggeven van een bedrag van € 15.000,-- niet overzien. De tijdsperiode tussen het ter sprake komen van zijn gift aan [gedaagde] en het werkelijk overgaan tot deze gift was dermate kort, dat [eiser] met zijn beperking van de mentale flexibiliteit deze daad onvoldoende heeft kunnen wikken en wegen en zich nagenoeg volledig heeft laten leiden door eerder in zijn hoofd gezette ideeën. Gezien zijn externe structuurbehoefte en de afwezigheid van overleg met belangrijke anderen, heeft hij zich sterk laten leiden door de ideeën van [gedaagde] (3a).
De door de deskundige gevonden beperkingen hebben volgens hem [eiser] gehinderd ten tijde van het schrijven van de verklaring. Het is zeer onwaarschijnlijk dat deze verklaring van [eiser] zelf afkomstig is. De beperking van zijn abstracte denkniveau, het feit dat [eiser] nagenoeg nooit verhalen schrijft, hij enkel korte, functionele antwoorden geeft en nauwelijks spontaan kan wisselen van onderwerp, maakt het onwaarschijnlijk dat hij een dermate dekkend verhaal eigenstandig kan optekenen (3b).
De door de deskundige geconstateerde stoornis behoeft niet direct op te vallen. Tijdens contacten waarin slechts een onderwerp of probleem wordt besproken of afgehandeld, vallen de beperkingen van [eiser] minder op. Tijdens een wat langer en vriendschappelijk contact daarentegen, is naar het oordeel van de deskundige voor normaal functionerende mensen in het algemeen kenbaar dat [eiser] verminderde verstandelijke vermogens heeft. Hierbij moet gedacht worden aan gesprekken waarin verschillende onderwerpen de revue passeren, gezamenlijke dingen ondernomen worden of langdurige observatie van [eiser] plaats vindt (4a).
De deskundige acht het onwaarschijnlijk dat [gedaagde] geen vermoeden had van de beperkingen van [eiser] waardoor hij zijn belangen onvoldoende kon beoordelen. De frequentie en de inhoud van gezamenlijke telefoongesprekken met [gedaagde], waarin [eiser] herhaaldelijk zijn toekomstperspectief besprak en [gedaagde] hier nauwelijks op reageerde, vermoedt verminderde verstandelijke vermogens (rigiditeit, gevoel voor sociale inschatting). Tijdens zijn eerste weekendbezoek heeft [eiser] [gedaagde] geholpen bij huishoudelijke taken. Het lijkt onwaarschijnlijk dat zijn tempo en zijn behoefte aan externe structuur niet hebben geleid tot het vermoeden van verstandelijke beperkingen (4b).
Op de slotvraag antwoordt de deskundige ontkennend (5).
De door de deskundige gegeven antwoorden zijn goed gemotiveerd en komen overtuigend voor. De rechtbank neemt deze antwoorden over en maakt deze tot de hare.
15. De bevindingen van de deskundige rechtvaardigen het aan te nemen dat [eiser] lijdt aan een geestelijke stoornis, waardoor een redelijke waardering van zijn belangen werd belet en dat zijn verklaring dat hij het geld aan [gedaagde] schonk onder invloed van die stoornis is gedaan. De conclusie is dan ook dat bij [eiser] de wil
€ 15.000,-- weg te geven heeft ontbroken.
16. Vervolgens komt aan de orde of [gedaagde] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van [eiser] dat hij het geld aan haar wilde schenken.
Met de deskundige kan worden aangenomen dat de verklaring zoals deze door [eiser] is neergeschreven niet van hemzelf afkomstig is, omdat zijn beperkingen daaraan in de weg stonden. Bij gebreke van een andere mogelijkheid moet daarom worden aangenomen dat [gedaagde] de verklaring aan [eiser] heeft gedicteerd. Haar verweer dat van dit laatste geen sprake is geweest wordt daarom niet geloofd.
Nu bovendien niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de situatie niet adequaat kon beoordelen, moet het er voor worden gehouden dat zij daartoe in staat was. De contacten tussen [eiser] en [gedaagde] zijn weliswaar niet langdurig geweest, maar wel weer zo lang en onder zodanige omstandigheden (bij [gedaagde] gedurende enkele weekeinden thuis), terwijl ook meermalen telefoongesprekken zijn gevoerd, dat [gedaagde] in redelijkheid heeft moeten opmerken dat [eiser] zijn belangen niet goed kon behartigen. Dat zeker na het zorgvuldige onderzoek naar de beweegredenen van [eiser] dat zij zegt te hebben gedaan voordat zij de schenking accepteerde.
17. De slotsom is dat [eiser] zich terecht beroept op de nietigheid van de schenking, zodat hij de terugbetaling van het overhandigde bedrag kan verlangen. Ook de schade ad € 3.112,80 aan kredietvergoeding voor de lening die [eiser] heeft gesloten om het geld aan [gedaagde] te kunnen geven is toewijsbaar. De rente is verschuldigd vanaf de primair gestelde dag van ingang.
18. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure, die van het deskundigenbericht daarin begrepen, moeten dragen.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 18.112,80 (achttienduizendhonderdtwaalf euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2002 tot de dag van de algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op een aan de griffier van deze rechtbank op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van gerecht 533 Arnhem totaal van € 1.797,56 waarvan € 77,56 wegens explootkosten,
€ 172,50 wegens in debet gesteld vast recht, € 450,-- wegens in debet gestelde kosten van het uitgebrachte deskundigenbericht en
€ 925,-- wegens salaris procureur, alsmede € 172,50 aan de procureur van [eiser] wegens zijn eigen bijdrage in het vast recht,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 29 september 2004.
de griffier de rechter