Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 90878 / HA ZA 02-1331
Datum uitspraak: 29 september 2004
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. W.H.F. van Veen,
advocaat: mr. H.C. Lenaerts te Breda,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
INFORMATIEBEHEER ONDERWIJS,
gevestigd te Ede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat: mr. M.A. Buntsma te Breda.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van deze rechtbank van 12 december 2002 waarbij een comparitie van partijen is gelast. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken, evenals de ter comparitie door OMO genomen conclusie van antwoord in reconventie en de stukken die IBO in verband met de comparitie in het geding heeft gebracht. Vervolgens heeft OMO geconcludeerd voor repliek in conventie en haar eis aangevuld, waarna IBO heeft gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie. Tot slot heeft OMO, onder overlegging van één productie geconcludeerd voor dupliek in reconventie, waarna vonnis is bepaald.
1.1 OMO voert het schoolbestuur uit over ongeveer 45 scholen in het voortgezet onderwijs.
1.2 CMG heeft in het verleden voor schooladministraties software ontwikkeld. Een groot deel van de scholen voor voorgezet onderwijs die van de door CMG ontwikkelde programmatuur gebruik maakten, hebben zich in 1985 verenigd in de Gebruikersgroep CMG, de rechtsvoorgangster van IBO.
Ook OMO was lid van de Gebruikersgroep CMG (hierna: GGC).
1.3 Medio jaren ’90 was het door CMG ontwikkelde programma Schoolfact 5 in gebruik. Omdat dit programma op enig moment niet meer via updates zou kunnen worden bijgehouden, is omstreeks 1996/1997 in overleg tussen de GGC en CMG besloten dat CMG een geheel nieuw programma voor de administraties van de scholen zou gaan ontwikkelen, te weten Schoolfact 6.
1.4 Het commercieel ontwikkelen daarvan zou zo’n acht à tien miljoen gulden gaan kosten. Vervolgens hebben GGC en CMG nagedacht over de vraag hoe dit goedkoper zou kunnen. Uiteindelijk dacht men de ontwikkelingskosten terug te kunnen brengen tot f 4.500.000,00 à f 5.500.000,00. In dat verband is door CMG en GGC besloten dat allereerst in twee fases de bouw van Schoolfact 6 zou worden onderzocht: eerst zou in ongeveer drie maanden voor f 75.000,00 een Quick-scan worden uitgevoerd waarin “de functionaliteit zou worden gedefinieerd” en de kosten zouden worden geschat waarna in fase twee in ongeveer een half jaar voor f 225.000,00 een “functioneel ontwerp” zou worden ontwikkeld. Aan het einde van iedere fase zou worden bekeken of nog moest worden doorgegaan en pas daarna zou de definitieve beslissing omtrent de bouw/ontwikkeling worden genomen.
1.5 GGC heeft dit plan in een brief van 23 mei 1997 aan haar leden voorgelegd en in verband daarmee onder meer geschreven:
(...)
2. Voor de scholen betekent dit het volgende. Als de ontwikkelkosten uitsluitend door de totale scholengroep van de GGC moeten worden opgebracht, zou het project maximaal f 17.50,-- per leerling gaan kosten. (...) Het bestuur van de GGC vindt het bedrag van f 17,50 per leerling aan de hoge kant, maar niet onredelijk.
3. Het bestuur is van mening dat wanneer alle bestaande gebruikers de bouw mede financieren deze gebruikers mede-eigenaar van het produkt dienen te zijn. Bij eventuele latere verkopen is dan de winst niet alleen voor CMG, maar ook voor de bestaande gebruikers. Dat houdt in dat niet CMG u benadert voor de realisatie van Schoolfact 6, maar de GGC die dan fungeert als formele opdrachtgever. Dit laatste heeft tevens als voordeel dat de GGC ook naar middelen buiten de scholen kan zoeken en dat deze eventuele inkomsten in mindering kunnen worden gebracht op de bijdrage van de scholen.
(...)
Concreet verzoekt het bestuur van de GGC u om in te stemmen met deze plannen en u te willen committeren aan de eerste fase: de Quick-scan en het functioneel ontwerp. Dit commitment kost de onderwijsinstelling f 1,25 per leerling.
(...)
Scholen die niet in de eerste fase meegaan zullen later een aanzienlijk hoger bedrag aan “instaprecht” moeten betalen.
(...)
Bij dit schrijven treft u een antwoord-faxformulier aan, waarop u uw reactie op het voorstel van de GGC kunt geven.
OMO heeft niet op dit schrijven gereageerd. In verband hiermee heeft GGC op 16 juni 1997 onder meer aan OMO geschreven:
(...) Van uw school hebben we nog geen bericht mogen ontvangen (...) De huidige afspraak met CMG betekent dat er voor “inkoopkosten” een nieuw pakket kan worden gebouwd. Nu niets doen, betekent dat het informatiseringsproject straks voor aanmerkelijk hogere kosten komt te staan. (...)
Een aantal scholen heeft ons gebeld met vragen. (...) De belangrijkste vragen zijn:
1. Als ik nu inteken, teken ik dan voor het hele traject?
Nee. U tekent in voor de Quickscan en het functioneel ontwerp. (...)
(...)
3. Als we nu instemmen met de Quickscan en het functioneel ontwerp ben ik dan verplicht ook met de tweede fase mee te gaan?
Voordat we de tweede fase ingaan, worden alle scholen uitgebreid geïnformeerd over de uitkomst van de Quickscan en wordt het functioneel ontwerp getoond. Hierna nemen we gezamenlijk de beslissing of we verder gaan.
4. Hoe staat het met de kosten?
De eerste fase staat vast op f 1,25 per leerling. (...)
(...)
6. Is investeren geen taak van CMG?
Deze vraag bevestigend beantwoorden, betekent dat het eindproduct veel duurder wordt, omdat er dan ten aanzien van de produktinhoud en het te realiseren marktaandeel een risicovoorziening gehanteerd zal moeten worden. Als de scholen nu via de GGC collectief inkopen, geldt een lagere prijs per school.
1.6 Ook op deze brief heeft OMO niet gereageerd.
1.7 Op 26 februari 1998 heeft GGC aan onder meer OMO geschreven:
Het is ons een genoegen u hierbij de brochure met daarin de samenvatting van de resultaten van de Quick-Scan voor het nieuwe Schoolfact 6 for Windows toe te kunnen zenden. (...) Volgens onze informatie heeft uw school niet op dit initiatief ingetekend. (...) Zolang de ontwikkeling nog in de ontwerpfase is, waarbij de GGC de opdrachtgever is, is het mogelijk alsnog te participeren tegen een tarief van f 1,50 per leerling (...). U krijgt van ons de garantie dat het totale informatiesysteem u uiteindelijk niet meer zal gaan kosten dan f 18,00 per leerling (voor de eerste inschrijvers is dat dus f 17,50 per leerling). Na 16 april 1998 geldt een “open markt” tarief, waarvoor tot op heden nog geen definitief bedrag is vastgesteld, maar dat tenminste f 18,50 per leerling zal gaan bedragen. (...)
1.8 Op 2 juli 1998 heeft OMO aan GGC geschreven:
Naar aanleiding van uw brieven van 23 mei 1997 (...) en 26 februari 2998 (...) waarin u ons verzoekt om in te tekenen op Schoolfact 6, delen wij u als volgt mee.
1. Zoals u reeds bekend is, heeft het bestuur van [OMO] besloten om Schoolfact 6 te kiezen als opvolger voor het programma Schoolfact 5 dat op dit moment gebruikt wordt binnen de Vereniging. Dit betekent, in uw termen, dat OMO zich committeert aan Schoolfact 6.
2. Het bestuur acht het schoolinformatiesysteem van groot belang, en kan dan ook instemmen met de door u gevraagde inzet van de heer [betrokkene] als materiedeskundige bij de ontwikkeling van Schoolfact 6. (...)
3. (...) het bestuur is (...) van mening dat er een strikte scheiding dient te zijn tussen de gebruikers, en de ontwikkelaars van dergelijke systemen, en dat de partij die de revenuen ontvangt ook de investering dient te doen in vooronderzoek en dergelijke. Het bestuur van OMO ziet dan ook af van participatie in Quick Scan.
4. Gezien de te verwachten grote inbreng van de heer [betrokkene] (...) en de bescheiden vergoeding die daar tegenover staat, acht het bestuur het redelijk dat OMO gebruik kan maken van het (laagste) tarief van fl 17,50 per leerling minus de kosten voor de Quick Scan van f 1,25. Het bestuur heeft een bedrag van f 16,25 per leerling gereserveerd als onderdeel van de ICT-investeringen in de komende twee jaren.
1.9 GGC is ermee akkoord gegaan dat OMO voor een bedrag van f 16,25 per leerling deelneemt aan de verdere ontwikkeling van Schoolfact 6. Op basis van deze afspraak heeft OMO op 24 december 1998, 16 april 1999 en 14 oktober 1999 telkens een bedrag van f 257.765,63 - dus in totaal f 773.296,89 (€ 350.906,83) - betaald aan de Stichting dienstverlening gebruikers instellingen (SDGI) een faciliterende stichting die de gelden incasseerde en in fasen afdroeg aan CMG.
1.10 In 1999 heeft GGC haar statuten gewijzigd en haar naam veranderd in Informatiebeheer Onderwijs (IBO).
1.11 Op 1 september 1999 hebben IBO en CMG een overeenkomst inzake Schoolfact 6 ondertekend. Daarin staat onder andere dat CMG in opdracht van IBO een nieuw onderwijsinformatiesysteem ontwikkelt (artikel 1.1) en dat de totale bijdrage van IBO aan de ontwikkeling het door IBO ontvangen bedrag aan participaties niet te boven zal gaan (artikel 1.2). In de overeenkomst is verder vastgelegd dat CMG een onderwijsinformatiesysteem zal ontwikkelen waarvan de juridische en intellectuele eigendomsrechten aan IBO zullen toebehoren en waarvan CMG de economische exploitatierechten zal krijgen.
1.12 De ontwikkeling van Schoolfact 6 verliep niet naar wens. Uiteindelijk heeft CMG in het najaar van 2000 te kennen gegeven dat zij ermee wilde stoppen. Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden tussen CMG en IBO hetgeen er onder meer toe heeft geleid dat CMG zich bereid heeft verklaard de inmiddels via SDGI ontvangen gelden aan IBO te betalen alsmede een substantiële schadevergoeding. In verband met de hierdoor ontstane situatie heeft IBO op 8 november 2000 een vergadering belegd. Op 2 november 2000 heeft zij onder meer aan OMO geschreven:
Met ons schrijven (...) d.d. 20 september 2000 hebben wij aan de leden van de [IBO] een uitnodiging doen toekomen voor een (korte) ledenvergadering op (...) 8 november a.s. (...)
Naast dit schrijven hebben wij u doen toekomen ons schrijven (...) eveneens van 20 september 2000 met een uitnodiging voor een Rectorenbijeenkomst die aansluitend aan de ledenvergadering wordt gehouden, met als doel u te informeren over de ontwikkelingen van het project Schoolfact 6.
Deze correspondentie is gescheiden aan de onderwijsinstellingen gezonden, omdat de groep rectoren die belang hebben bij het onderwerp Schoolfact 6 niet gelijk is aan die van het ledenbestand. (...)
De rectorenbijeenkomst is een bijeenkomst waarin wij u zullen informeren over het verloop van het project tot op heden. De ontwikkelingen van de laatste weken maken dat nadere informatie en ook consultatie zeer nodig is. Er is een uiterst complexe situatie ontstaan, waaromtrent het bestuur een mogelijkheid tot een oplossing in samenwerking met het ministerie van OC&W aan het ontwikkelen is. Gelet op de aard van het een en ander is het (nog) niet mogelijk u schriftelijk hierover te informeren.
(...)
1.13 Op 28 november 2000 heeft OMO haar lidmaatschap van IBO opgezegd.
1.14 Nadat OMO haar lidmaatschap van IBO had opgezegd, is in een algemene ledenvergadering van IBO besloten dat het geld dat van CMG was ontvangen zou worden gebruikt om een andere firma het gewenste nieuwe onderwijsinformatiesysteem te laten ontwikkelen. Dit heeft ertoe geleid dat door de firma Cap Gemini het inmiddels in gebruik genomen programma @VO is ontwikkeld.
1.15 Bij brief van 7 januari 2002 heeft de raadsman van OMO IBO aangezegd uiterlijk 15 februari 2002 Schoolfact 6 op te leveren, met de mededeling dat indien oplevering op die datum niet heeft plaatsgevonden, de overeenkomst tussen OMO en IBO wordt ontbonden.
1.16 Bij brief van 8 februari 2002 heeft IBO aan OMO geschreven dat zij aanspraak maakt op een laatste deelbetaling van € 99.548,04.
1.17 Bij faxbericht van 25 februari 2002 heeft de raadsman van OMO de door OMO gefourneerde gelden ad in totaal f 773.296,89 van IBO teruggevorderd.
Het geschil in conventie en in reconventie
2.1 Na aanvulling van haar eis vordert OMO in conventie:
primair
a. een verklaring voor recht dat de in het kader van de ontwikkeling en bouw van Schoolfact 6 gesloten overeenkomst tussen IBO en OMO is ontbonden, althans deze te ontbinden,
b. de veroordeling van IBO om aan haar € 350.906,83 te betalen, te vermeerderen met € 5.000,00 wegens buitengerechtelijke kosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 15 februari 2002,
subsidiair
a. een verklaring voor recht dat de tussen IBO en OMO bestaande gemeenschap is ontbonden, althans deze te ontbinden en te gelasten dat deze gemeenschap wordt verdeeld,
b. IBO te veroordelen om aan OMO haar deel in de gemeenschap ad € 350.906,83 terug te betalen, te vermeerden met de wettelijke rente hierover vanaf 15 februari 2002,
een en ander met veroordeling van OMO in de kosten.
2.2 Ter onderbouwing van haar primaire vordering heeft OMO aangevoerd dat zij met IBO een overeenkomst heeft gesloten waarbij IBO zich heeft verplicht ervoor zorg te dragen dat Schoolfact 6 door CMG tijdig zou worden opgeleverd en dat IBO haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet is nagekomen.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering heeft OMO betoogd dat er tussen haar en IBO een gemeenschap is ontstaan waarvan zij, nadat in het najaar van 2000 was besloten dat CMG zou stoppen met de verdere ontwikkeling van Schoolfact 6 en het tot dan toe betaalde zou terugbetalen, verdeling kan vragen met teruggave van de door haar ingelegde gelden.
3.1 IBO heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie betaling van een bedrag van € 99.548,04 (f 219.375,00) gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2002, althans vanaf de dag van het instellen van de eis in reconventie, met veroordeling van OMO in de kosten.
3.2 IBO heeft daartoe aangevoerd dat OMO zich heeft verbonden f 16,25 per leerling bij te dragen aan het ontwikkelen van een nieuw schooladministratiesysteem en dat zij het in verband met die afspraak verschuldigde bedrag nog niet volledig heeft voldaan.
4. OMO heeft tegen de vordering in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5. De hiervoor omschreven feiten roepen de vraag op hoe een en ander (juridisch) moet worden geduid. Vastgesteld kan worden dat vanaf 1997 op initiatief van IBO/GGC onder haar leden geld is ingezameld voor het ontwikkelen van Schoolfact 6. Van meet af aan is duidelijk geweest dat het ingezamelde geld naar CMG zou gaan, die daarvoor een nieuw schoolinformatiesysteem zou ontwikkelen. Het aldus bijeengebrachte geld is eerst betaald op een rekening van de SDGI die vervolgens vanaf die rekening – kennelijk in termijnen – CMG heeft betaald. Het geld is dus nooit aan IBO/GGC overgedragen. Wél heeft IBO/GGC met het door de scholen bijeengebrachte geld op eigen naam een contract gesloten met CMG waarin rechten en financiële aanspraken aan IBO/GGC zijn toegekend. Aldus is zij opgetreden als middellijk vertegenwoordiger van de deelnemende scholen. Niet gesteld of gebleken is dat die scholen op de een of andere wijze een concreet voordeel van deze investering zouden hebben, anders dan dat het eindproduct (Schoolfact 6) niet al te duur zou zijn, maar dat voordeel zou normaalgesproken aan alle afnemers – dus ook degenen die niet van tevoren zouden hebben geïnvesteerd – ten goede komen.
6. Het ligt op zichzelf niet erg voor de hand dat afnemers van een product dat door een commerciële onderneming op de markt wordt gebracht, aan die onderneming op voorhand geld verstrekken teneinde deze de gelegenheid te bieden het product goedkoop te ontwikkelen zodat de uiteindelijke marktprijs laag blijft. Normaalgesproken krijgt de partij die op deze wijze geld investeert in een product in ieder geval de mogelijkheid op de een of andere manier dat geld terug te verdienen. Dat de scholen die hebben deelgenomen aan het door IBO/GGC bedachte plan op de een of andere manier die kans is geboden, blijkt nergens uit. IBO/GGC heeft bij dupliek in conventie weliswaar aangevoerd dat de aan het “investeringsplan” deelnemende scholen tegen een sterk gereduceerd tarief gebruik zouden kunnen maken van Schoolfact 6, maar zij heeft deze stelling verder op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl uit de tekst van de overeenkomst die zij met CMG heeft gesloten daarvan in ieder geval niet blijkt.
7. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat IBO/GGC de scholen heeft weten te bewegen tot het doen van een investering waarvan de uiteindelijke financiële voordelen (onder meer afdracht van 20% van de door CMG gehanteerde verkoopprijs aan IBO/GGC) in het bijzonder aan IBO/GGC ten goede zouden komen. Deze gang van zaken zou nog te begrijpen zijn als alle scholen die lid zijn van IBO/GGC onder dezelfde voorwaarden aan het project zouden hebben deelgenomen, maar onweersproken is dat niet alle leden van IBO/GGC aan het “investeringsplan” hebben deelgenomen, zoals ook wel blijkt uit de onder 1.12 bedoelde brief van IBO/GGC van 2 november 2000. Bovendien blijkt uit de stukken dat OMO een lager bedrag per leerling heeft ingelegd dan de scholen die al in een eerdere fase bereid waren deel te nemen, terwijl dit, gelet op de informatie die IBO/GGC eerder had verstrekt aan haar leden, juist andersom had moeten zijn. De hele gang van zaken roept dan ook vragen op, maar die vragen zijn door de deelnemende scholen blijkbaar nooit gesteld.
8. De overeenkomst tussen IBO/GGC en CMG is op niets uitgelopen. Toen eenmaal duidelijk was dat CMG niet in staat was Schoolfact 6 te ontwikkelen heeft IBO/GGC met CMG afgesproken dat CMG het inmiddels door SDGI aan haar betaalde geld zou terugbetalen en bovendien een schadevergoeding. Van dit geld heeft IBO/GGC, na raadpleging van haar leden via een algemene ledenvergadering, door een derde partij (Cap Gemini) een nieuw schoolinformatiesysteem laten ontwikkelen. OMO was het hier niet mee eens en wilde het door haar geïnvesteerde geld terug. Zij had, voordat op de algemene ledenvergadering van IBO/GGC werd beslist over de besteding van het geld, ook al haar lidmaatschap van IBO/GGC opgezegd. De vraag is nu wie beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de door CMG terugbetaalde investeringen: IBO/GGC, zoals zijzelf meent, óf de scholen die gelden hebben geïnvesteerd, zoals OMO betoogt.
9. IBO/GGC zou alleen aanspraak op deze gelden kunnen maken wanneer het ervoor kan worden gehouden dat het geld op enig moment door de deelnemende scholen aan haar is overgedragen om daarmee naar eigen inzicht te investeren. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat uit de overgelegde stukken – zoals hiervoor al is uiteengezet – niet duidelijk blijkt welk eigen financieel belang de scholen hadden bij het deelnemen in dit project. Anderzijds komt daaruit wel naar voren dat IBO/GGC een eigen financieel belang had bij dit project. Tegen deze achtergrond kan niet te snel worden aangenomen dat de scholen hun geld aan IBO/GGC ter vrije beschikking hebben overgedragen. Daarvoor is een duidelijke daartoe strekkende wilsuiting vereist.
10. Voor de vraag of ooit geld aan IBO/GGC is overgedragen om daarmee naar eigen inzicht te investeren, is van belang hetgeen de deelnemende scholen is voorgehouden op het moment dat zij besloten mee te doen met het plan en geld over te maken naar SDGI. IBO/GGC heeft in haar brieven waarin zij de scholen heeft gevraagd te investeren in het door haar bedachte project de suggestie gewekt dat door de deelnemende scholen een doelvermogen zou worden gecreëerd, waarmee zou worden geïnvesteerd. Uit niets blijkt dat IBO/GGC met de deelnemende scholen toen heeft afgesproken dat zij het geld naar eigen inzicht zou kunnen investeren. In al haar brieven heeft IBO/GGC steeds aangegeven dat het geld zou worden gebruikt om door CMG een nieuw schoolinformatiesysteem te laten ontwikkelen. Weliswaar valt in de brieven van 23 mei 1997, 16 juni 1997 en 26 februari 1998 ook te lezen dat zij voor zichzelf daarbij een rol zag weggelegd, namelijk die van contractspartij met CMG, maar in de brieven valt niet te lezen dat het geld daartoe ook aan haar moest worden overgedragen zodat zij daarmee naar eigen inzicht kon gaan investeren. Het bijeengebrachte geld is door de scholen ook nooit aan IBO/GGC overgedragen; het is op een door SDGI beheerde rekening moest worden gestort. Toen IBO/GGC op eigen naam de overeenkomst van 1 september 1999 met CMG had gesloten, kreeg zij ook een eigen financieel belang bij het doorgaan van die overeenkomst, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat het geld van de deelnemende scholen toen aan haar is overgedragen.
11. Eind 2000/begin 2001 heeft CMG het door de scholen bijeengebrachte geld terugbetaald. Dit is geschied nadat IBO/GGC hierover had onderhandeld met CMG. Niet gesteld of gebleken is dat hieraan een ontbinding van de overeenkomst die IBO/GGC met CMG had gesloten, is voorafgegaan. Het kan er dan ook voor worden gehouden dat deze terugbetaling is geschied in het kader van een nadere overeenkomst tussen IBO/GGC en CMG. Anders dan IBO/GGC meent, betekent dit niet dat daarmee is gegeven dat zijzelf aanspraak kan maken op het door de scholen geïnvesteerde geld. Dit kan anders zijn ten aanzien van de door CMG betaalde schadevergoeding, maar daarover gaat deze procedure niet. Nu IBO/GGC als middellijk vertegenwoordiger met geld van derden een overeenkomst met CMG had gesloten voor de ontwikkeling van een nieuw programma en die overeenkomst niet doorging en het geld werd terugbetaald, moest dit geld in beginsel dan ook terug naar de investeerders, tenzij hier van tevoren afwijkende afspraken over zouden zijn gemaakt tussen de deelnemende scholen en IBO/GGC, maar dat is niet gesteld of gebleken. Dat de deelnemende scholen allen ook lid waren van IBO/GGC, maakt dit niet anders. Nadat CMG het door de scholen bijeengebrachte geld had terugbetaald, kreeg IBO/GGC dan ook een vermogen onder zich waarop die scholen aanspraak konden maken en waarover zijzelf niet beschikkingsbevoegd was.
12. De desbetreffende scholen waren aldus deelgenoot in een gemeenschap die werd beheerd door IBO/GGC. OMO kon als deelgenoot in die gemeenschap haar aandeel daarin terugvragen, zoals zij heeft gedaan. Nu IBO/GGC daaraan geen gehoor heeft gegeven, heeft zij de gelden zonder recht of titel onder zich gehouden.
13. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat OMO aanspraak kan maken op het eerder door haar geïnvesteerde bedrag van € 350.906,83 omdat IBO/GGC het geld zonder recht of titel onder zich heeft. De overeenkomst die IBO/GGC met OMO had gesloten en die kort gezegd inhield dat IBO/GGC met geld van OMO een overeenkomst zou sluiten met CMG voor de ontwikkeling van Schoolfact 6 kan IBO/GGC al sinds eind 2000 niet meer nakomen nadat CMG zich had teruggetrokken. OMO heeft die overeenkomst dan ook terecht ontbonden per 15 februari 2002, zodat de primair gevorderde verklaring voor recht kan worden gegeven.
14. Vanaf die datum was IBO/GGC ook gehouden het geld terug te betalen. Pas bij schrijven van 25 februari 2002 heeft OMO blijkbaar aanspraak gemaakt op terugbetaling van de door haar gefourneerde gelden, zodat IBO/GGC vanaf dat moment in verzuim is. De wettelijke rente over het bedrag van € 350.906,83 is vanaf die datum toewijsbaar.
15. Tot slot de buitengerechtelijke kosten. OMO vordert ter zake € 5.000,00 maar heeft deze vordering verder op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit deel van haar vordering wegens onvoldoende onderbouwing moet worden afgewezen.
16. De reconventionele vordering van IBO/GGC tot betaling van het laatste deelbedrag ad € 99.548,04 moet worden afgewezen nu de overeenkomst op grond waarvan die betaling verschuldigd was, per 15 februari 2002 is ontbonden, zodat de brief van IBO/GGC van 8 februari 2002 zonder effect is gebleven.
17. Als de in het ongelijk gestelde partij zal IBO/GGC in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie worden veroordeeld. Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van OMO zal de in conventie uit te spreken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De rechtbank, recht doende,
verklaart voor recht dat de in het kader van de ontwikkeling van Schoolfact 6 gesloten overeenkomst tussen IBO en OMO is ontbonden,
veroordeelt IBO om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan OMO te betalen € 350.906,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2002,
veroordeelt IBO in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van OMO begroot op € 3.709,56 wegens verschotten en op € 5.172,00 wegens salaris van de procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
wijst de vordering van IBO af,
IBO in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van OMO begroot op € 5.172,00 wegens salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 29 september 2004.