ECLI:NL:RBARN:2004:AR4376

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97743 / FA RK 03-10599
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.M. Roerink
  • S.W. van Osch-Leysma
  • B.M.E.M. Schols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een kind afgewezen wegens gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 februari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de man, S. Z. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 1:204 lid 1 sub e BW, omdat de man gehuwd is met een andere vrouw dan de moeder van het kind en er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en het kind. De man, die in 1991 met een vals paspoort naar Nederland kwam en in 1999 trouwde met mevrouw L., heeft in de periode van 1995 tot 2003 gedetineerd gezeten. Tijdens zijn detentie heeft hij een relatie gehad met de moeder van het kind, maar deze relatie voldeed niet aan de voorwaarden die de wet stelt voor erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gemeenschappelijke huishouding of duurzame affectieve relatie tussen de man en de moeder heeft bestaan, en dat de man het kind nooit heeft gezien. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder haar familie niet op de hoogte heeft gesteld van het vaderschap van de man en dat er geen juridische stappen zijn ondernomen om de erkenning te regelen. De rechtbank concludeert dat de relatie tussen de man en de moeder niet op één lijn valt te stellen met een huwelijk, en dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is tussen de man en het kind. Daarom is het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector familierecht
mw
zaak/rekestnummer: 97743 / FA RK 03-10599
datum uitspraak: 3 februari 2004
Beschikking
naar aanleiding van het verzoekschrift van
S. Z., (nader te noemen de man),
wonende te Gendt, gemeente Lingewaard,
procureur: mr. S.F.W van ’t Hullenaar.
Belanghebbenden:
— het kind (nader te noemen de minderjarige), geboren te Arnhem in 2002 en vertegenwoordigd door haar bijzonder curator mr. R.P. Zwarts te Arnhem;
— Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland (nader te noemen de voogdes), gevestigd te Arnhem;
— de officier van justitie.
De procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2003 en voorts naar:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 18 juni 2003, alwaar zijn verschenen:
- de verzoeker, bijgestaan door zijn procureur en
- H.F.J. Goeting (geestelijk raadsman van de man)
- de bijzonder curator, mr. Zwarts,
- mevrouw L., echtgenote van verzoeker,
- mr. B. Polman, namens mevrouw M.T. L., (nader te noemen de verzorgster van de minderjarige),
- mevrouw M. van den Bremer en mevrouw E. Opener, namens de voogdes,
- de officier van justitie.
- het rapport van de Stichting Sanquin te Amsterdam betreffende het vaderschapsonderzoek, ingekomen op 29 juli 2003;
- brieven van de bijzonder curator, ingekomen op 22 augustus 2003, 28 augustus 2003 (met bijlagen) en 10 september 2003 (met bijlagen),
- een brief, namens de man, ingekomen op 25 augustus 2003,
- een brief, namens de voogdes, ingekomen op 8 september 2003,
- een brief, namens de verzorgster, ingekomen op 10 december 2003.
De feiten
Allereerst wordt verwezen naar de feiten, zoals neergelegd in voornoemde beschikking van 23 mei 2003.
De man is in 1991 met een vals (Chinees) paspoort naar Nederland gekomen.
Hij is in 1999 getrouwd met mevrouw L.. Zij hebben drie kinderen.
De man is van mei 1995 tot juni 2003 gedetineerd geweest wegens een strafrechtelijke veroordeling. Daarna is hij in vreemdelingenbewaring geplaatst. Vanaf juli 2003 woont hij bij zijn echtgenote in afwachting van een beslissing over zijn verblijfsvergunning.
Blijkens voornoemd rapport van de Stichting Sanquin, ingekomen op 29 juli 2003 is de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, de verwekker van het kind.
Het verzoek
De rechtbank verwijst hiervoor naar de beschikking van 23 mei 2003.
Het standpunt van verzoeker en belanghebbenden
De man stelt dat tussen hem en de moeder van het kind een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Hij heeft daartoe verklaard dat hij in april 1995 de moeder heeft leren kennen via een vriend en met haar een relatie begon. Drie weken later is hij gearresteerd en is vervolgens sindsdien gedetineerd geweest. De moeder heeft hem in de gevangenis bezocht. De man had toen al een relatie met mevrouw L. waaruit een kind was geboren. De moeder en mevrouw L. hebben elkaar leren kennen tijdens hun bezoeken aan de man. Hij heeft verklaard dat de moeder en mevrouw L. en haar kinderen één gezin vormden. De moeder stond weliswaar op een ander adres ingeschreven maar dat had een financiële reden. Zij hadden de intentie om nadat de man zou zijn vrijgekomen met zijn allen een huishouding te vormen. Volgens de man is het naar Chinese normen geaccepteerd om naast een echtgenote nog een tweede vrouw te hebben. De ouders van de man hadden de moeder ook als zodanig geaccepteerd.
De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat tussen de man en de moeder geen band heeft bestaan die op één lijn valt te stellen met een huwelijk. Wel kan worden gesproken van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de moeder vóór de geboorte waardoor er tussen de man en het kind ook een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het in het belang van de minderjarige is dat zij wordt erkend door de man. De bijzonder curator komt tot de conclusie dat het in het belang is van de minderjarige als zij door de man wordt erkend.
De voogdes acht het in het belang van de minderjarige dat vaststaat wie haar vader is en op grond daarvan verzet zij zich niet tegen erkenning van het kind door de man.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het voldoende is als het kind weet wie haar vader is. Het DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de man de vader is van het kind. Een nadere bevestiging hiervan door middel van een erkenning is niet in het belang van de minderjarige omdat de toekomst van de man in Nederland onzeker is. De opvoedingssituatie van het kind is thans in goede handen en dat moet zo blijven.
De rechtbank zal hier het standpunt van de verzorgster van de minderjarige opnemen hoewel zij juridisch gezien geen belanghebbende is.
Zij is van mening dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen omdat er tussen hem en de moeder geen band was die op één lijn met een huwelijk is te stellen, er geen nauwe persoonlijke betrekkingen zijn tussen hem en het kind en de gevolgen van erkenning voor de minderjarige groot kunnen zijn als de man vervolgens als erkenner ook rechten wil doen laten gelden ten aanzien van het gezag, de omgangsregeling en de verblijfplaats.
De beoordeling van het verzoek
Het toepasselijk recht
Op het verzoek van de man is van toepassing de Wet Conflictenrecht Afstamming (WCA) die in werking is getreden op 1 mei 2003. Artikel 4 lid 1 WCA bepaalt dat de nationaliteit van de man bepalend is voor de bevoegdheid en de voorwaarden voor erkenning.
De man heeft de Chinese nationaliteit. Volgens Chinees recht is erkenning mogelijk. Voor zover bekend is niet gebleken van beperkingen of voorwaarden ten aanzien van erkenning. Artikel 4 lid 4 WCA bepaalt echter dat ongeacht deze toepasselijkheid van het Chinese recht van artikel 4 lid 1 WCA op de toestemming van de moeder tot erkenning het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit toepasselijk is, zodat terzake het Nederlands recht van toepassing is.
Artikel 1:204 lid 3 BW bevat de voorwaarden waaronder de toestemming van de moeder kan worden vervangen door de toestemming van de rechtbank.
Omdat de man gehuwd is, stuit een eventuele erkenning echter af op art. 1: 204, lid 1 sub e BW, dat bepaalt dat een dergelijke erkenning nietig is tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Ter beoordeling ligt nu de vraag voor of de relatie die tussen de man en de moeder heeft bestaan in voldoende mate op één lijn valt te stellen met een huwelijk.
Terzake hiervan is komen vast te staan dat de man de moeder heeft leren kennen in april 1995. Op dat tijdstip woonde de man samen met mevrouw L., die hij in 1992 heeft leren kennen en uit welke relatie in 1994 een kind was geboren. In een periode van 3 weken heeft hij enkele dagen en nachten met de moeder doorgebracht en volgens zijn zeggen ook gemeenschap gehad. Vervolgens is de man gearresteerd en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De moeder heeft mevrouw L. in de gevangenis leren kennen, nadat de man hen met elkaar in kennis had gebracht. Daarna hebben mevrouw L. en de moeder al dan niet gezamenlijk de man in de gevangenis bezocht. Mevrouw L. is bij de moeder in Deventer gaan wonen. Vanaf oktober 1997 stonden de beide vrouwen samen als woningzoekende in Hoogeveen ingeschreven. In maart 1999 is de man gehuwd met mevrouw L. met wie hij inmiddels drie kinderen had. In oktober 1999 verhuisden mevrouw L. en de moeder op verzoek van de laatste naar Gendt. Aldaar stond de moeder op het adres van haar broer ingeschreven, bij wie zij ook enkele nachten per week verbleef. Tijdens een van de bezoeken zonder toezicht is de minderjarige verwekt, volgens de man omdat de moeder een kinderwens had.
Nadat bekend was dat de moeder in verwachting was, heeft zij de man nog ongeveer 3 keer in de gevangenis bezocht. De moeder heeft de man niet op de hoogte gesteld van de bevalling. Evenmin heeft zij haar familie geïnformeerd omtrent het vaderschap van de man.
De man en de moeder hebben niet samengewoond. Voor vergelijking van de relatie met een huwelijk hoeft dat geen doorslaggevend argument te zijn. Van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding is echter ook nimmer sprake geweest. Aan de omstandigheid dat er sprake was van een affectieve relatie van duurzame aard waarin een wederzijdse (materieel en immaterieel) verzorging plaatsvindt is door de detentie van de man ook geen invulling gegeven. Alleen de man en zijn echtgenote verklaren over de intentie van de man, de echtgenote en de moeder om na de detentie van de man een gezin te vormen. De moeder heeft zich in die zin nimmer tegenover haar familie of anderszins controleerbaar voor de rechtbank uitgelaten. Voor de rechtbank weegt daarbij zwaar dat de moeder haar familie niet naar waarheid heeft ingelicht over het vaderschap van de man. Voor zover bekend heeft de moeder ook geen inlichtingen ingewonnen of juridische hulp gezocht met betrekking tot de erkenning van haar kind. Niet is gebleken dat zij voor, tijdens of na de geboorte nadrukkelijk heeft aangegeven (bijvoorbeeld in het ziekenhuis) dat de man de vader van het kind is. Volgens de familie had zij bij haar broer een kinderkamer ingericht.
De man heeft nog aangevoerd dat het in China algemeen aanvaard is dat een man 2 vrouwen heeft, dat de moeder als zijn tweede vrouw is geaccepteerd door zijn moeder en dat om die reden zijn relatie met de moeder in voldoende mate gelijk is aan een huwelijksrelatie. De rechtbank verwerpt dat standpunt, zoals hiervoor overwogen.
Van overige bijkomende omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de relatie tussen de man en de moeder in voldoende mate op één lijn valt te stellen met een huwelijk is niet gebleken.
Ter zitting is gebleken dat de man het kind nooit heeft gezien. Tijdens de zwangerschap heeft hij de moeder slechts enkele keren gezien toen zij hem bezocht in de gevangenis. In die zin is er naar het oordeel van de rechtbank tussen de man en het kind geen nauwe persoonlijke betrekking ontstaan.
Nu aan de eerste voorwaarde door de wet gesteld voor een rechtsgeldige erkenning niet is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan een belangenafweging op grond van artikel 1:204 lid 3 BW.
Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking? is gegeven door mrs. G.M. Roerink, voorzitter, S.W. van Osch-Leysma, rechter, en B.M.E.M. Schols, rechter-plaatsvervanger in tegenwoordigheid van de griffier drs. M. van der Wel en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2004
de griffier de rechter