25. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat reden tot twijfel of A. terzake wils-bekwaam kan worden geacht. De rechtbank beschouwt een aantal feiten en omstandigheden als contra-indicaties.
Allereerst het feit dat A. onder curatele staat wegens een geeste-lijke stoor-nis waardoor zij, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen behoorlijk waar te nemen.
In de tweede plaats het gegeven dat het behandelingsplan door de curator “voor akkoord” en door A. (slechts) “voor gezien” pleegt te worden getekend. Door het behandelingsplan op die manier op te stellen, heeft de behandelaar op zijn minst de schijn gewekt dat hij de curator als weder-partij bij het behandelingsplan beschouwde en dus A. wils-onbekwaam achtte. Niet van belang is dat, zoals de curator stelt, de psychiater nooit te kennen heeft gegeven dat A. wilsbekwaam was, aangezien dat ook het uitgangspunt is. Uit art. 38 lid 2 2e volzin Wet BOPZ (zie in dit verband ook het onder 19 overwogene) volgt dat slechts bij wils-onbekwaam--heid een expliciete beslissing van de behandelaar nodig is.
Een andere contra-indicatie is het ontbreken van ziektebesef en ziekte-inzicht. Anders dan de curator meent, is dit enkele gegeven echter niet zonder meer voldoende om wilsonbekwaamheid ten aanzien van de medicatie aan te nemen. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat A. niet zelf verantwoordelijk is voor de inname van haar medicatie.
Voorts bevat de inventarisatie van 13 juni 2003 onder meer de volgende passages over A.:
Cliënte is niet goed in staat te komen tot een gewogen oordeel over de consequenties die haar ziekte hebben
Cliënte is in haar beleving niet ziek.
Medicatie-inname en omgaan met medicatie behoeft een voortdurend toeziend oog en begeleiding. (…) Uit vele uitspraken blijkt echter dat zij alleen overtuigd is van de nadelige resultaten van de medicatie en volstrekt het nut van medicatie niet inziet.
Feitelijk heeft cliënte op alle levensgebieden een voortdurend toezicht en onder-steuning nodig. Cliënte erkent dit gegeven niet.
Gezien opleiding en aanvankelijke ontwikkeling lijkt haar intelligentiemogelijk-heid iets boven normaal. Psychose en schizofrenie overschaduwen deze capaciteit echter volledig.
Verder wordt in het verslag van het verloop van de behandeling van medio 2003 tot media 2004 gemeld:
De vorderingen die afgelopen jaar geboekt zijn, zijn minimaal. Cliënte begrijpt en accepteert niet dat ze antipsychotische medicatie nodig heeft en kan geen enkele garantie geven dat zij deze medicatie niet (toevoeging recht-bank) staakt wanneer zij de medicatie in eigen beheer zou krijgen. Cliënte accepteert de antipsychotische medicatie feitelijk alleen omdat verpleeg-kundigen haar dit elke dag op gezette tijden toedienen. Deze kwestie is afgelopen jaar meerdere keren met cliënte besproken.
Daarbij bevatten dit verslag en de inventarisatie en het behandelings-plan van 13 juni 2003 vele passages waarin A. als een op vele gebieden (financiën, hygiëne, voeding, seks) kwetsbaar persoon wordt aangemerkt die zeer vatbaar is voor misbruik. Dit sluit aan bij de stelling van de curator dat zij zeer beïnvloedbaar is. Volgens hem is de instemming van A. met het voortzetten van Risperdal mede ge-schied op basis van druk dan wel intimidatie door de behandelaren.
Verder valt op de wisselende opstelling van A. zelf ten aanzien van de bijwerkingen van Risperdal. Dat die bijwerkingen zich medio december 2003 al voordeden waren, staat wel vast. Uit de brieven van de psychiater moet worden afgeleid dat A. op 17 december 2003 de bijwerkingen onderkende, maar op 22 december 2003 het echter met de psychiater eens was dat er geen sprake was van bij-werkingen. Op 30 december 2003, in het gesprek ten behoeve van de second opinion, benoemde A. echter weer wel de bijwerkingen, maar stelde er geen last van te hebben. Dit oogt weinig consistent.