Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/968
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiser,
wonende te [A], vertegenwoordigd door mr. O.V. Wilkens,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 april 2004.
Bij besluit van 1 mei 2003 heeft verweerder het verzoek van eiser, om met toepassing van artikel 15, achtste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Overbeek" de bestemming "garagebedrijven" op het perceel [perceel] te wijzigen in de bestemming "winkels", geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 september 2004. Namens eiser is aldaar mr. O.V. Wilkens verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], werkzaam bij verweerders gemeente.
In geding is het antwoord op de vraag of verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser tot wijziging van de bestemming 'garagebedrijven' op het perceel [perceel], zoals mogelijk met toepassing van artikel 15, achtste lid, van de voorschriften van het toepasselijke bestemmingsplan "Overbeek", heeft kunnen weigeren.
Het verzoek heeft betrekking op een perceel dat geen eigendom is van eiser en niet door hem in gebruik is. Het verzoek strekt tot het voorkomen van overlast in de toekomst, voortvloeiend uit gebruik van het perceel conform de bestemming.
Naar het oordeel van de rechtbank kan slechts in geval van een zwaarwegend belang van de verzoeker aanleiding bestaan voor toewijzing van een dergelijk verzoek, gericht op beperking van de mogelijkheden voor derden. Van een zwaarwegend belang is de rechtbank in dit geval niet gebleken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de hinder die eiser ondervond van de voorheen ter plekke gevestigde garage met name samenhing met overtredingen van de milieuregelgeving. Het ging slechts in geringe mate om hinder die rechtstreeks voortvloeide uit de mogelijkheden die de bestemming 'garagebedrijven' bood.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de bestemming 'garagebedrijven' ter plekke vanuit planologische overwegingen onaanvaardbaar moet worden geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de locatie geschikt is voor startende ondernemingen. De rechtbank merkt hierbij op dat, wanneer verweerder in een voorkomend toekomstig geval (wederom) niet adequaat handhavend optreedt tegen overtredingen van de gebruiker van het perceel, daartegen voor eiser andere rechtsmiddelen openstaan.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de weigering van verweerder om toepassing te geven aan zijn wijzigingsbevoegdheid, niet onredelijk is. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
Verweerder heeft de weigering om toepassing te geven aan de bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid mede gebaseerd op de door de gemeenteraad vastgestelde nota "Nader Advies, Operationalisering bezuiniging bestemmingsplannen" (verder: de nota). Verweerder stelt dat op grond van het hierin neergelegde beleid in principe (behoudens bijzondere gevallen) geen medewerking wordt verleend aan incidentele verzoeken om wijziging van bestemmingsplannen, gelet op het beslag dat dit legt op de beschikbare menskracht binnen de gemeente.
Los van het feit dat, zoals ter zitting is komen vast te staan, dit beleid niet is bekendgemaakt conform artikel 3:42 van de Awb, overweegt de rechtbank dat de nota geen planologisch afwegingskader bevat. Een verzoek om vrijstelling of wijziging van een bestemmingsplan zal echter altijd beoordeeld dienen te worden op de planologische merites. Een tekort aan personele capaciteit kan niet worden beschouwd als een belang dat rechtstreeks bij het te nemen besluit betrokken is en op grond van artikel 3:4 in de afweging kan worden betrokken. De nota kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als toetsingskader dienen bij de beoordeling van genoemde verzoeken.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.A.J. de Gier, rechter, in tegenwoordigheid van J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.