ECLI:NL:RBARN:2004:AR5211

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/2482 tot en met 04/2496
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten tot beëindiging exploitatie raamprostitutiebedrijven in Arnhem

Op 4 november 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een zaak tussen de exploitanten van raamprostitutiebedrijven in het Spijkerkwartier te Arnhem en de burgemeester van Arnhem. De burgemeester had besloten om de exploitatie van deze bedrijven met toepassing van bestuursdwang te beëindigen, met ingang van 24 november 2004. De exploitanten, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de besluiten van de burgemeester geschorst tot vier weken nadat op de bezwaren van de exploitanten is beslist. Dit besluit is genomen omdat de voorzieningenrechter van mening was dat er onvoldoende tijd was voor de burgemeester om een rechtmatige beslissing te nemen over de bezwaren, gezien de eerder gegeven aanwijzingen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van de verzoekers toegewezen, waarbij de kosten voor verzoekers 1 tot en met 7 zijn begroot op € 483,- en voor verzoeker 8 op € 322,-. Tevens is bepaald dat de gemeente Arnhem het griffierecht vergoedt aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummers: AWB 04/2482 tot en met 04/2496
Uitspraak
van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen:
1. [verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
4. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
5. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
6. [verzoeker], wonend te [woonplaats]
7. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
gezamenlijk vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers en [X], en
8. [verzoeker], wonend te [woonplaats],
vertegenwoordigd door mr. P.A.W. Eskens,
verzoekers
en
de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 14 juni 2004 heeft verweerder besloten om de exploitatie van de in die besluiten nader omschreven raamprostitutiebedrijven in het Spijkerkwartier te Arnhem met toepassing van bestuursdwang te beëindigen, indien verzoekers de exploitatie niet vóór 30 september 2004 staken.
Tegen deze besluiten is door verzoekers sub 1 tot en met 7 bij brief van 23 juli 2004 en door verzoeker sub 8 bij brief van 8 juli 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 21 september 2004 heeft verweerder de besluiten van 15 juni 2004 gewijzigd door de daarin opgenomen begunstigingstermijn te verlengen tot 24 november 2004.
Bij brief van 21 oktober 2004 hebben verzoekers sub 1 tot en met 7 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de voornoemde besluiten. Bij brief van 28 oktober 2004 heeft verzoeker sub 8 ten aanzien van de op hem betrekking hebbende besluiten eveneens verzocht tot het treffen van een gelijksoortige voorlopige voorziening.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet laatstbedoelde situatie zich in het onderhavige geval voor, waartoe wordt overwogen als volgt.
De bestreden besluiten behelzen een einde te maken aan het zonder de de daartoe op grond van artikel 3.2.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Arnhem (APV) vereiste vergunning exploiteren van een aantal - reeds tal van jaren in werking zijnde - seksinrichtingen in het Spijkerkwartier.
Verweerder heeft bij eerdere besluiten geweigerd om aan verzoekers voor de periode na 1 december 2002 vergunning te verlenen. Deze besluiten zijn rechtens onaantastbaar geworden nadat - na het doorlopen van de bezwaar- en beroepsprocedure - de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 29 september 2004, zaaknr. 200401171/1, de door verzoekers ingestelde hoger beroepen heeft verworpen.
Rechtsoverweging 2.5 van de betreffende Afdelingsuitspraak luidt, voor zover hier relevant, als volgt: “Naar aanleiding van hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht omtrent de gang van zaken bij het zoeken naar een alternatieve locatie, het thans nog ontbreken daarvan en de in samenhang daarmee aan de orde gestelde vraag of financiële compensatie aan de orde zou kunnen zijn, merkt de Afdeling op dat de burgemeester daaraan aandacht zal hebben te besteden in het kader van het treffen van handhavende maatregelen.”
De voorzieningenrechter kan deze rechtsoverweging slechts duiden als een niet vrijblijvende aanwijzing van de Afdeling jegens verweerder. Besluiten van verweerder waarin onvoldoende aandacht is besteed aan de in deze rechtsoverweging genoemde aspecten zullen naar dezerzijds oordeel de rechterlijke toets uiteindelijk niet kunnen doorstaan.
Vast staat dat verweerder in de bestreden besluiten geen rekening heeft kunnen houden met de nadien door de Afdeling gegeven aanwijzing en vast staat ook dat verweerder niet uit eigen beweging aan alle door de Afdeling genoemde aspecten aandacht heeft besteed. Verweerder zal weliswaar in de te nemen beslissingen op bezwaar alsnog uitvoering kunnen geven aan de betreffende aanwijzing, thans is echter nog niet inzichtelijk op welke wijze verweerder daaraan vorm zal geven.
Aangezien verweerder naar verwachting op zijn vroegst vlak vóór het verstrijken van de begunstigingstermijnen een beslissing op de bezwaren zal nemen en er, naar is gebleken, geen bereidheid bestaat om de toepassing van bestuursdwang op te schorten, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat hij over onvoldoende tijd zal beschikken om een (voorlopig) oordeel te kunnen geven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten, met name de wijze waarop verweerder aan de aanwijzing van de Afdeling uitvoering zal geven.
In de gegeven omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om - bij wijze van ordemaatregel - de bestreden besluiten te schorsen tot vier weken nadat verweerder op de bezwaren van verzoekers heeft beslist. Deze termijn wordt toereikend geacht om verzoekers in de gelegenheid te stellen zich - zonodig - opnieuw tot de voorzieningenrechter te wenden. Naar dezerzijds oordeel doet een dergelijke termijn in de gegeven omstandigheden evenmin op onaanvaardbare wijze afbreuk aan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Hierbij worden de verzoeken ingediend door verzoekers sub 1 tot en met 7 aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bbp worden samenhangende zaken voor de vaststelling van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij gelet op de Bijlage onder C2 behorend bij het Bbp een wegingsfactor van 1,5 geldt. De kosten van rechtsbijstand worden voor verzoekers 1 tot en met zeven dientengevolge begroot op € 483,- aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij aan elk van de verzoekers een zevende deel (€69,-) wordt toegewezen.
De te vergoeden kosten van rechtsbijstand worden voor verzoeker sub 8 geraamd op €322,-. Van andere kosten in dit verband is niet gebleken. Tevens dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst de besluiten van 15 juni 2004 en 21 september 2004, zulks tot vier weken nadat op de bezwaren van verzoekers is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers sub 1 tot en met 7 ten bedrage van elk € 69,-, te betalen door de gemeente Arnhem;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker sub 8 ten bedrage van € 322,-, te betalen door de gemeente Arnhem;
- bepaalt dat de gemeente Arnhem aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 273,- voor verzoekster sub 1 en € 136,- voor elk van de overige verzoekers.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2004.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: